De uitspoeling van nitraat bij melkveebedrijven in het basismeetnet van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) is in de periode 1991-2015 zichtbaar gedaald. Dit betekent dat het bovenste grondwater schoner is. Een belangrijke reden hiervoor is een forse daling in het gebruik van kunstmest en dierlijke mest (ruim 30% lager). De overschotten (aanvoer minus afvoer) aan stikstof en fosfaat per ha zijn mede daarom ook afgenomen. Dit blijkt uit het LMM-project dat het RIVM en Wageningen Economic Research gezamenlijk uitvoeren in opdracht van het ministerie van Economische Zaken.
Bemesting op een lager niveau
Melkveebedrijven, geselecteerd per regio, in het LMM groeien zowel in oppervlakte als in aantal dieren per bedrijf. Ook de melkproductie per ha neemt toe op deze bedrijven. Op deze melkveebedrijven bestaat de stikstofbemesting gemiddeld voor twee derde uit dierlijke mest en voor eenderde uit kunstmest. Overige meststoffen komen slechts sporadisch voor. In 2015 is het totale stikstofgebruik toegenomen op melkveebedrijven in de Kleiregio (388 kg stikstof per ha) en afgenomen in de Veen-, Zand- en Lössregio naar respectievelijk 342, 332 en 322 kg stikstof per ha. De stikstofbemesting is de laatste jaren ruim 30% lager dan in de periode 1991-1998. Ook de fosfaatbemesting met dierlijke mest en kunstmest op melkveebedrijven is in de periode 1991-2015 fors afgenomen.
Dalende stikstofbodemoverschot
In 2015 hadden melkveehouders in de Lössregio een bodemoverschot (het verschil tussen aan- en afvoer van nutriënten, rekening houdend met voorraadverschillen) van gemiddeld 149 kg stikstof per ha. Hun collega’s in de Zandregio hadden een stikstofbodemoverschot van 125 kg per ha en in de Kleiregio van 155 kg per ha. In vergelijking met andere jaren in de periode 1991-2015 is het bodemoverschot gedaald, behalve ten opzichte van 2014. In 2015 is het bodemoverschot iets toegenomen in drie van de vier regio’s. De stijging van het overschot betekent dat de efficiëntie van het gebruik van nutriënten lager is, dus dat er meer verliezen zijn. De Veenregio, gekenmerkt door de organische bodems met daaruit veel vrijkomende stikstof, heeft een gemiddeld bodemoverschot in de gehele periode van rond de 200 kg stikstof per ha. In de Veenregio wordt bij de bepaling van het stikstofbodemoverschot een aanvoer via (netto)mineralisatie van organische bodems van ongeveer 100 kg stikstof per ha ingerekend. De lage overschotten, zoals in de andere regio’s, zijn daardoor in de Veenregio lastig te evenaren.
Fosfaatoverschot Zandregio opnieuw negatief
In de Zandregio is in 2015 door de melkveebedrijven waarop het LMM is gericht, gemiddeld genomen meer fosfaat afgevoerd (met bijvoorbeeld melk, dieren, gewassen en dierlijke mest) dan aangevoerd (met bijvoorbeeld meststoffen en voer). In de ander regio’s was de aanvoer in 2015 hoger dan de afvoer. In de periode 2001-2015 namen de fosfaatoverschotten alsmaar af, maar het gemiddelde overschot viel in 2014in alle regio’s voor het eerst negatief uit. Voor de Zandregio zette dat negatieve overschot zich voort in 2015. De afvoer van fosfaat is in 2015 iets afgenomen door een afname van de ruwvoervoorraden. De aanvoer van fosfaat is iets hoger dan het jaar ervoor door extra aanvoer van fosfaat met het voer. Per saldo een klein fosfaatoverschot in drie van de vier regio’s.
Nitraatconcentratie
De verbeteringen in de waterkwaliteit zijn een gevolg van maatregelen die melkveehouders vanwege onder andere het Nederlandse mestbeleid hebben genomen. De uitspoeling van nitraat bij melkveebedrijven in het LMM-basismeetnet is de afgelopen jaren zichtbaar gedaald blijkt uit de gegevens van het RIVM. Tussen de te onderscheiden regio’s zijn er echter wel verschillen. In de Klei- en Veenregio ligt de gemiddelde nitraatconcentratie rond 10 mg/l. Na een gestage daling is de jaargemiddelde nitraatconcentratie in de Zandregio sinds 2011 onder de EU-nitraatnorm van 50 mg/l komen te liggen. De melkveebedrijven in de Lössregio van Zuid-Limburg voldoen, gemiddeld genomen, nog niet structureel aan de norm. De laatste jaren liggen de gemeten concentraties op een stabiel niveau. De melkveebedrijven doen het ten opzichte van de akkerbouw- en hokdierbedrijven gemiddeld goed: hier worden meestal de laagste concentraties gevonden, dit geldt voor elke regio.
Update
Het LMM is ontwikkeld om de effecten van het Nederlandse mestbeleid op de nutriëntenemissies, en vooral de nitraatemissie, uit landbouwbronnen naar het grond- en oppervlaktewater te meten en de effecten van veranderingen in de landbouwpraktijk op deze emissie te volgen. Het RIVM is verantwoordelijk voor de metingen van de waterkwaliteit en Wageningen Economic Research is verantwoordelijk voor de vastlegging van de landbouwpraktijk. De resultaten van het LMM-project op Agrimatie worden eenmaal per jaar geactualiseerd. Meer informatie over de waterkwaliteit en de gebruikte methoden wordt beschreven op www.rivm.nl. De waterkwaliteitsgegevens van het Basismeetnet kunnen zelf geselecteerd worden op lmm.rivm.nl.