In de praktijkpilot Koe en Eiwit ligt de eiwitlat nóg lager dan de sectornorm van 160RE. Is dat haalbaar en volhoudbaar? En wat betekent dat voor de toekomst van de melkveehouderij? Vragen die niet alleen boeren, maar ook opdrachtgever LNV bezighouden. “Koe en Eiwit is een gezamenlijk leerproces voor sector én overheid”, stelt Erwin Maathuis, senior beleidsmedewerker bij LNV en nauw betrokken bij het project. We legden hem de meest gestelde vragen van deelnemers voor.
Hoe belangrijk is Koe en Eiwit voor LNV?
“Heel belangrijk, zowel voor de sector als de overheid. Verlaging van het ruweiwitgehalte is één van de bronmaatregelen waarmee we de stikstofdeken kunnen verminderen. En bovendien een maatregel waar de boer zelf op kan sturen. Want wat de koe niet ingaat, komt er ook niet uit. Zo simpel is het. Daarmee wil ik niet zeggen dat het overal en voor iedere boer simpel is om naar een laag ruw eiwit te gaan. Grondsoort bijvoorbeeld, speelt daarbij een belangrijke rol. Maar het begint bij de mindset van de boer; dat hij/zij inziet dat stikstofverlaging noodzakelijk is, daaraan wil bijdragen én dat het
ook wat kan opleveren.
Win-win dus voor allebei: minder stikstof naar het milieu én minder (kracht)voerkosten. Op basis van die gezamenlijke insteek van overheid en sector is, in samenspraak met de veevoerindustrie, het huidige streefdoel 160RE op sectorniveau vastgesteld. We zien inmiddels sectorbreed dat melkveehouders daar naartoe bewegen en zelfs al lager zitten.
In Koe en Eiwit willen we met een grote groep melkveehouders in de praktijk ontdekken wat het betekent om nóg lager te gaan, om dezelfde reden van ‘minder erin, is minder eruit’. Kan het en hoe dan? En hoe realistisch is dat op sectorniveau? De ruim 150 deelnemers, verdeeld over heel Nederland en op verschillende grondsoorten, leveren reële praktijkinzichten en -ervaringen op om van te leren.”
Waarom heeft diergezondheid een speciale plek in het project van LNV?
“Bij verlaging van het RE in het rantsoen hebben niet alleen melkveehouders zorgen over diergezondheid en vruchtbaarheid. Ook dierenartsen zijn daar kritisch op. Dat bleek wel bij de ‘tijdelijke regeling eiwitgehalte in het krachtvoer’ uit 2020, waarin LNV normen stelde voor maximale RE-gehaltes in het krachtvoer. Daar hebben we veel van geleerd, vandaar dat in deze praktijkpilot in samenwerking met dierenartsen, expliciet aandacht wordt besteed aan diergezondheidsmonitoring. Zodat we inzicht krijgen in de effecten van een lager RE in het rantsoen op koe, kalf, vruchtbaarheid en opfok.”
Hoe worden individuele bedrijven op hun inspanningen afgerekend?
“Niet. Het draait bij Koe en Eiwit om een inspanningsverplichting, geen resultaatverplichting. We zijn met elkaar een ontdekkingstocht gestart waarin deelnemers zich hebben gecommitteerd aan het streefdoel van 155RE. Dat betekent dat zij zich inspannen om dit op hun bedrijf voor de totale veestapel te realiseren. Lukt dat, dan is dat super natuurlijk. Lukt het niet, dan is de inspanning en alles wat we daarvan kunnen leren, net zo goed van waarde.”
Hoe monitort LNV de resultaten van de inspanningen van de deelnemers?
“Het monitoren van de deelnemers gebeurt binnen het project zelf, niet door ons. Wij ontvangen elk kwartaal vanuit het CBS de ‘Monitor fosfaat- en stikstofexcretie dierlijke mest’. Deze rapportage is een ijkmoment dat de ontwikkelingen laat zien van defosfaat- en stikstofexcretie van de veestapel. Daarin is ook de monitor ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen opgenomen. We zien daarin dat de sector inmiddels op 162RE zit. De trend omlaag is dus echt ingezet.”
Stel dat de deelnemers het streefdoel van 155RE realiseren, wordt dan het sectordoel naar beneden bijgesteld?
“Nee, dat wordt dan niet automatisch naar beneden bijgesteld. We zien de resultaten uit Koe en Eiwit als stof tot praten met de sector. Eigenlijk net zoals we nu met elkaar tot het streefdoel van 160RE zijn gekomen. In gezamenlijkheid kijken en bepalen hoe realiseerbaar de doelen zijn die we nastreven.”
Er lopen meer projecten in de melkveehouderij, waarin is Koe en Eiwit uniek?
“Wat ik echt bijzonder vind aan dit project, is dat boeren samen met hun vaste voeradviseur meedoen. Als duo dus. Die situatie staat ook het dichtst bij de praktijk van alle dag waarbij het rantsoen voor de totale veestapel wordt besproken en bepaald. In Koe en Eiwit weten beide partijen welk commitment er ligt: het streefdoel van 155RE. Daar werken zij samen naartoe, met de boer aan zet, ondersteund door de individuele begeleider vanuit het project.”
Tot slot: je was op de inspiratiedag van Koe en Eiwit en onlangs bij een groepsbijeenkomst, wat valt je op?
“Wat ik zie en ervaar bij de deelnemers, is vakmanschap en gedrevenheid van bevlogen ondernemers. Die kritisch zijn, vragen durven stellen en willen leren. Maar ook uitgaan van hun eigen kracht en kunde, en dus ook aangeven waar voor hen de grens ligt. Dat experimenteren en steeds lager gaan in eiwit niet ten koste mag gaan van diergezondheid en productie. En dat ze zelf aan de bal willen blijven op hun bedrijf. Logisch. Ik vind het belangrijk om te horen wat er leeft en aanspreekbaar te zijn voor hun vragen en zorgen; openheid is een belangrijke voorwaarde als je samenwerkt. En dat is wat we doen in deze pilot.”
Bron: Verantwoorde Veehouderij