Afgelopen week kopten de agrarische media naar aanleiding van een CDM rapportage dat de maisteelt op de zuidelijke zandgronden moet halveren om aan de nitraatrichtlijn te voldoen. Waarschijnlijk pikken de nationale media deze uit het verband getrokken kop weer gretig op.
Ten eerste noemt het CDM niet alleen mais, maar álle uitspoelingsgevoelige gewassen: aardappelen, groenten en (snij)mais. Omdat mais het grootste areaal omvat van de drie en het in het verleden een slechte naam heeft gekregen; staat het gewas wel volop in de schijnwerpers.
Verouderde data
Wat belangrijk is voor de achtergrond; is dat het ministerie expliciet de vraag aan het CDM heeft gesteld hoe het bouwplan in de zand- en löss regio eruit zou moeten zien. Om zo met behoud van uitspoelingsgevoelige gewassen aan de nitraatnorm te voldoen.
Daarvoor heeft het CDM de nitraatgehaltes onder de diverse gewassen gebaseerd op het landelijk meetnetwerk effecten mestbeleid (LMM) uit de jaren 2010-2018 als uitgangspunt genomen. De effecten van het 6e actieprogramma zijn daarin niet zichtbaar en worden ook niet meegenomen.
De praktijk
Uit proeven op diverse proefboerderijen maar ook uit praktijkprojecten als ‘Grondig Boeren met Mais’ zien we echter dat we met ons vakmanschap in staat zijn om mais te telen binnen het kader van de nitraatrichtlijn mét een goede opbrengst. Dat kunnen we doen door niet meer te bemesten dan de wettelijke gebruiksnorm; waarbij er rekening gehouden moet worden met de nalevering uit gescheurd grasland. Ook mest aanwenden kort voor de zaai. Of een goed vanggewas telen en beregenen als het te droog is, kunnen helpen om binnen de nitraatrichtlijnen blijven.
De praktijk bewijst dat het kan. We hebben de toekomst van de maisteelt dus grotendeels in eigen hand.
Bron: ZLTO