Veehouders kiezen steeds meer voor vroegere maisrassen, variëteiten met een FAO 200-220. Deels is deze trend ingegeven door wetgeving. Op verschillende vlakken zijn er echter kant tekeningen bij te plaatsen.
De Nederlandse aanbevelende rassenlijst telt dit jaar 8 nieuwe rassen in het (zeer) vroege segment. Daarmee neemt de rubriek (zeer) vroeg meer dan de helft van de nieuwe rassen in 2019 voor zijn rekening. Ook het ILVO introduceert op de Belgische aanbevelende rassenlijst 4 nieuwe rassen in hetzelfde segment. Daarmee lijkt het alsof er een trend ontstaat naar steeds vroegere rassen.
In Nederland is dat deels is te wijten aan de regelgeving, die de afgelopen jaren behoorlijk heeft ingegrepen op de snijmaisteelt. Op zand- en lössgronden moet het gewas op 1 oktober geoogst zijn en men moet een vanggewas ingezaaid hebben. Wie het als korrelmais oogst heeft tot 1 november de tijd om een nateelt in te zaaien. Mark de Beer (Groeikracht) ziet dat de handel stuurt richting vroegere rassen en dus een nazaai van vanggewas. “Maar wanneer je het verdienmodel ernaast legt, stellen de veehouders hun mening bij. Toen de wetgeving geïntroduceerd werd zat 75 procent van de veehouders op de route vroege rassen en nazaai. Nu we uitleg geven en een economische doorrekening laten zien van het verlies aan zetmeelopbrengst, gaan ze toch weer onderzaai overwegen. Daarnaast hebben we de afgelopen jaren gezien dat de maiscampagne grotendeels na 1 oktober piekt, dus qua planning loopt het bij de loonwerkers ook vast wanneer alle mais voor 1 oktober weg moet zijn.”
Ook zonder wet trend
In Vlaanderen ziet Marc Ballekens (LG België) al enige tijd een beweging naar vroegere rassen. “In Nederland stellen wij de vraag naar vroegere rassen vast omwille van de regelgeving die inzaai van een groenbemester verplicht voor 1 oktober voor zand- en lössgronden. In België zit men niet met die regelgeving, maar constateren we desalniettemin dat er zeker een vraag is naar vroegere rassen.”
Volgens Ballekens zijn er verschillende factoren die de beweging aanjagen. “De Europese wetgeving rondom ecologische aandachtsgebieden (EAG) verplicht tot het inzaaien van een groenbemester. De kans van slagen daarop vergroot wanneer de mais eerder geoogst wordt. Daarnaast hebben we in België ook te maken met wetgeving rondom erosie, die in sommige gebieden inzaai van een bodembedekker voor 1 oktober verplicht. Een derde beweegreden is dat de (zeer) vroege rassen inmiddels een hogere opbrengst realiseren en daarmee qua rendabiliteit kunnen concurreren met korrelmais die de afgelopen jaren fl ink minder opgebracht.”
Ballekens schat dat in België zo’n beetje de helft van de mais wordt ingezaaid met een vroeg ras, daarmee doelend op een FAO van 200-220. “Nog vroegere rassen zijn in België niet interessant. Die markt is bijzonder klein. Alleen op hogere gronden in bijvoorbeeld de Ardennen, met een bijzonder kort groeiseizoen, is er een markt voor dergelijke gewassen.”
Vroeg niet altijd beter
Hoewel er een trend zichtbaar is naar steeds vroegere rassen, blijft de keuze voor een maisras altijd heel specifi ek. Ondanks dat de wetgeving de vraag stuurt richting vroegere maisrassen, is Jos Groten (Wageningen UR – Open Teelten) van mening dat veehouders weleens te snel kiezen voor een te vroeg ras. “In het noorden kun je met een vroeg of middenvroeg ras niet zo goed uit de voeten wanneer je op 1 oktober je vanggewas wil zaaien. Maar in het midden en het zuiden van het land zijn – bij een zaai vóór eind april en onder normale groeiomstandigheden – vroege en middenvroege rassen ook oogstrijp einde september.”
Bij het nut van een vanggewas zet Groten wel enige vraagtekens. “Qua benutting van stikstof draagt een vanggewas na een vroeg maisras niks meer en soms zelfs minder bij dan de teelt van een laatrijpe mais. Een goed geslaagd vanggewas legt circa 30 kg stikstof vast in de bodem, terwijl een later maisras al 50 kg stikstof meer uit de bodem opneemt dan een (te) vroeg maisras. En dan is er ook nog het risico dat het vanggewas niet goed slaagt, dus nog minder stikstof vastlegt.”
Groten vervolgt: “Wel zie ik het nut van een goed geteelde groenbemester. Die houdt de organische stof in de bodem in balans. Wat aan organische stof onttrokken wordt met maisteelt, wordt weer teruggebracht met een goede teelt van een groenbemester. Daarnaast heeft dit een positief effect op het bodemleven, de structuur van de bodem en daarmee op de opbrengst van de mais.”