In lijn met de bestaande doelen van de Duurzame Zuivelketen op het gebied van broeikasgassen, neemt de Nederlandse zuivelsector haar verantwoordelijkheid met betrekking tot een opgave voor de reductie van broeikasgassen in 2030.
Bij deze opgave is rekening gehouden met het volgende:
- Een grondgebonden en zichtbare melkveehouderij in Nederland is het uitgangspunt. Dat wil zeggen dat een situatie waarbij alle koeien jaarrond op stal staan, de stallen volledig zijn gesloten en emissies in de stal worden opgevangen door luchtwassers (een situatie die voor de reductie van broeikasgassen potentieel zeer effectief is), door de sector niet wenselijk wordt geacht en ook maatschappelijk geen draagvlak heeft.
- Het Klimaatakkoord mag de integrale benadering van duurzaamheid in zuivelsector niet in de weg staan, waaronder bijvoorbeeld de implementatie van de aanbevelingen van de Commissie Grondgebondenheid; deze aanbevelingen gelden als randvoorwaarde voor de verdere ontwikkeling van de melkveesector. In de PBL ramingen voor 2030 is hier nog geen rekening mee gehouden.
- Voor een aantal broeikasgasreducerende maatregelen is nader onderzoek nodig, maar wordt implementatie vóór 2030 mogelijk geacht. Deze maatregelen zijn niet meegenomen in de eigen opgave voor de zuivelsector.
- Gekeken is naar het realistisch potentieel (niet alleen op basis van modelberekeningen maar ook gebaseerd op praktijkgegevens) en de kosteneffectiviteit van de verschillende maatregelen. En dit alles op basis van de huidige kennis en inzichten.
- Benadrukt wordt dat er voor realisatie van het basisbeeld (PBL) 2030, waarbij rekening is gehouden met bestaand en voorgenomen beleid, al een forse reductieopgave van broeikasgassen moet worden gerealiseerd. Denk hierbij onder andere aan de fosfaatrechten, verlenging levensduur (en minder stuks jongvee). Daarmee is een additionele reductie tot 2030 een ambitieuze opgave, zoals ook het Kabinet stelt.
- Geen rekening is gehouden met de veenweideproblematiek die een gebiedsgerichte aanpak vergt met een apart maatregelenpakket. Dit maatregelenpakket zal per regio de komende periode moeten worden uitgewerkt
Maatregelen melkveehouderij
De zuivelsector wil haar verantwoordelijkheid nemen voor een reductie van broeikasgassen in 2030 van in totaal 1,6 Mton CO2 equivalenten, bestaande uit:
- Maatregelen op het gebied van “Dier en Voeding” en “Mestopslag en Bemesting”: 0,8 Mton methaan in CO2 eq. (Ervan uitgaande dat er een specifieke taakstelling voor methaan is opgelegd door het Kabinet) Te denken valt aan maatregelen zoals levensduurverlenging, aanpassing samenstelling van voer, additieven en verbetering van de ruwvoerbenutting, methaanoxidatie buitenopslag, mono mestvergisting en het vervangen van een deel van het gras door klaver teneinde kunstmest te verminderen.
- Maatregelen op het gebied van “Bodem en Gewas” en “Energiebesparing en productie van Duurzame Energie” op het melkveebedrijf: 0,8 Mton CO2 eq. (waarvan het grootste deel betreft “Energiebesparing en productie van Duurzame Energie” ) Te denken valt aan maatregelen zoals minder scheuren van gras, verbetering van gewasrotatie, vanggewas via inzaai na oogst of via onderzaaien, voorkoelers, frequentieregelaars en verlichting, zon-PV en windmolens.
De mindere afhankelijkheid van de import van eiwitrijk krachtvoer (soja en palmpitten) als gevolg van de implementatie van de aanbevelingen van de Commissie Grondgebondenheid, leidt tot een additionele reductie van broeikasgassen in het buitenland. Deze maatregel kan een reductie van ca. 1 Mton CO2 eq. opleveren, waarbij het van belang is dat deze op een of andere wijze wordt meegenomen in het totaalbeeld van de broeikasgasreductie van de zuivelsector. Indien in de loop van de periode tot 2030 door de zuivelsector meer reductie van broeikasgassen kan worden gerealiseerd, dient deze verdisconteerd te worden met een mogelijke opgave na 2030.
Aanpak voor melkveehouderij
Met betrekking tot de aanpak van reductie van broeikasgassen voor de zuivelsector is bekeken welke lessen getrokken kunnen worden uit het fosfaatreductiedossier. Dit leidt tot de volgende aanpak:
- De melkveehouder heeft verschillende mogelijkheden om (afhankelijk van het bedrijf en de bedrijfsvoering) reductie te realiseren door het implementeren van allerlei broeikasgas-reducerende maatregelen;
- Monitoring en meting van resultaat op bedrijfsniveau via de carbon footprint monitor;
- Vooraf (dat wil zeggen in komende maanden) aangeven door de overheid dat zij zal ingrijpen op bedrijfsniveau wanneer de sector de geformuleerde opgave niet realiseert.
De impact van de melkveehouderij op het klimaat is al jaren dalend en voor een belangrijk deel gaat dit gepaard met kostenbesparing. Een verdere vermindering van de impact op het milieu vergt vaak maatregelen die geen kosten besparen maar juist extra kosten met zich meebrengen, of die om een investering vragen waarvan de terugverdientijd erg lang is. Om deze verdere reductie op de milieu-impact toch te kunnen realiseren is een adequaat financieel pakket vanuit de overheid noodzakelijk, zoals investeringsregelingen, vergoedingen van onrendabele toppen en fiscale faciliteiten.
Verder is het opstellen van een meerjarige innovatieagenda in samenwerking met de overheid nodig om de mogelijkheden voor broeikasgasreductie ook voor de langere termijn in beeld te brengen. De zuivelsector zal de komende jaren blijven investeren in communicatieen kennisdelingsprogramma’s alsmede de ontwikkeling van diverse tools voor melkveehouders om broeikasgas te reduceren.
Voorwaarden en flankerend beleid
Om de aangegeven opgave van broeikasgasreductie in 2030 te realiseren met de voorgestelde aanpak zijn de volgende randvoorwaarden essentieel:
- Harde vastlegging opgave voor alle sectoren (industrie, bebouw omgeving, mobiliteit, energie en landbouw), liefst in een wet. Geen afwenteling vanuit andere sectoren op de opgave voor de landbouw.
- Alle sectoren in de land- en tuinbouw dienen verantwoordelijk gesteld te worden voor een opgave voor de reductie van broeikasgassen.
- Nieuwe inzichten en ontwikkelingen in de toekomst,waaronder koolstofvastlegging in de bodem, moeten ten gunste komen van de opgave van de zuivel en niet als aanvullende opgave worden geformuleerd.
- Energiebesparing en energieopwekking in de zuivel worden meegerekend in de opgave die de zuivelsector realiseert.
- Erkenning door de overheid van het instrument carbon footprint monitor om bedrijfsspecifiek te monitoren.
- Ingrijpen door de overheid, indien nodig, op bedrijfsniveau bij het niet halen van de sectoropgave voor broeikasgasreductie.
- Het Klimaatakkoord mag integrale benadering van duurzaamheid in zuivelsector niet in de weg staan, waaronder bijvoorbeeld de implementatie van de aanbevelingen van de Commissie Grondgebondenheid; deze aanbevelingen gelden als randvoorwaarde voor de verdere ontwikkeling van de melkveesector.
- De huidige ketenbenadering van broeikasgasreductie en monitoring in de zuivel blijft het uitgangspunt. De zuivelsector zal derhalve de broeikasgasreductie niet enkel monitoren op nationaal niveau maar ook op ketenniveau. Dit resulteert erin dat de broeikasgasreductie van de zuivelsector breder zal zijn dan enkel de nationale opgave. Dit dient bij het totaal beeld meegenomen te worden. Flankerend beleid is noodzakelijk voor realisatie van de opgave voor 2030, in ieder geval:
- Het beschikbaar stellen van een adequaat financieel pakket vanuit de overheid voor het nemen van maatregelen door de melkveehouder (zoals investeringsregelingen, vergoedingen onrendabele toppen en fiscale faciliteiten). Dit pakket dient op de kortst mogelijke termijn uitgewerkt te zijn;
- Het opstellen van een nieuw convenant met de veevoerindustrie om de methaanemissie via het voerspoor terug te dringen.
- Meenemen van de problematiek van broeikasgasreductie bij de vormgeving van het nieuwe GLB.
- Het opstellen van een meerjarige innovatieagenda in samenwerking van overheid en zuivelsector.
- Uitwerking van het gestelde in het Regeerakkoord, dat er op wordt toegezien dat voor duurzame producten in de markt een hogere opbrengst kan worden gerealiseerd, die dan kan worden doorgegeven aan de melkveehouders.
- Erkenning van producten uit mestverwerking als kunstmest teneinde het gebruik van kunstmest te verminderen waardoor fossiele energie en lachgas kan worden verminderd en meer organische stof in de bodem kan worden opgebouwd. Indien bovenstaande randvoorwaarden en flankerend beleid niet kunnen worden ingevuld dan heeft dit direct consequenties voor de haalbaarheid en realisatie van de hierboven door de zuivelsector geformuleerde ambitie voor 2030.
Bron: LTO Vakgroep Melkveehouderij Nederlandse Zuivel Organisatie