Deze zomer diende bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven een opmerkelijke fosfaatzaak. Agrarisch ondernemer van het jaar 2016 ‘Maatschap de Groote Voort’ tekende beroep aan tegen de korting op hun fosfaatrechten vanwege vermeende niet-grondgebondenheid. Zoals bekend werden bij de toekenning van fosfaatrechten alle niet-grondgebonden bedrijven gekort met 8,3 procent.
Bedrijf spreekt passie
In het juryrapport van de verkiezing stond niets dan lof over de familie van der Voort: ‘Maatschap De Groote Voort is een toonaangevend, eigenwijs bedrijf met een eigen kaas, Remeker. Alles op het biologisch bedrijf met Jersey-koeien is geënt op smaak; van grondgebruik, huisvesting, voeding tot kaaskorst. Jan Dirk, Irene en Peter van de Voort hebben met hun kaas een ijzersterke positie in de markt van smaakkazen veroverd. Uit alles op het bedrijf spreekt passie. Het concept Remeker is adembenemend. De keten is in alle facetten duurzaam.’
Had de jury het nu helemaal fout gezien? Is het bedrijf toch niet zo duurzaam en niet zo grondgebonden als werd voorgesteld? De juridische praktijk is weerbarstig. Dit blijkt maar weer uit de beslissing van RVO en de uitspraak van het CBB. Want wat is er nu precies aan de hand?
Zelfkazend, Jersey’s en biologisch
De Groote Voort verkaast alle melk tot de befaamde Remeker kaas. Er wordt geen liter melk aan een melkfabriek geleverd. Voor RVO was het derhalve niet mogelijk de melkproductie van het bedrijf eenduidig vast te stellen. Voor dergelijke zelfkazende bedrijven wordt de melkproductie daarom bepaald op 7.500 kg per koe. Deze hoeveelheid is vastgelegd in artikel 74 lid 4 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. In hetzelfde artikel wordt het ureumgetal vastgesteld op 26. Vervolgens laat RVO tabel 6 op deze imaginaire productie los, wat leidt tot een fosfaatproductie van 39,1 kg per koe.
Kaasboek
De Groote Voort administreert dagelijks hoeveel melk er in de kaastobbe gaat. Dit wordt genoteerd in het ‘kaasboek’. Een afschrift van het kaasboek van 2015 werd aangeleverd aan RVO en het CBB, tezamen met een realistische inschatting van de melk die aan kalveren wordt gevoerd en zelf wordt geconsumeerd. Uit het kaasboek en de dieraantallen van het I&R blijkt voor 2015 een gemiddelde melkproductie van 5.133 kg per koe. Dit is zo laag vanwege het feit dat Jersey’s worden gemolken, het bedrijf biologisch werkt en vanwege de bedrijfsvoering die volledig is gericht op kwaliteit en veel minder op kwantiteit. Volgens RVO werd in 2015 678.000 kg melk geproduceerd terwijl dit in werkelijkheid 463.000 betrof. De melkproductie wordt volgens de juridische regels van de Meststoffenwet met 46 procent overschat!
De fosfaatproductie die in werkelijkheid hoort bij dit bedrijf is 32,1 kg per koe. Daarmee is het ruim grondgebonden. Dit is ook logisch omdat grondgebondenheid verplicht is voor biologische bedrijven. Skal controleert hier jaarlijks op en is in haar beoordeling gelukkig wél realistisch.
CBB corrigeert niet
De norm van 7.500 kg per koe staat al jarenlang in de Meststoffenwet. Dit leidt er toe dat De Groote Voort ieder jaar mest moet afvoeren die niet is geproduceerd. Door een uitgekiend bodem- en graslandbeheer heeft het bedrijf hier in de loop der jaren mee leren leven, maar het kost wel geld. De BEX mag het bedrijf niet toepassen vanwege de lage melkproductie per koe en vanwege het zelf verkazen van de melk. Je zou verwachten dat het CBB een kringloopbedrijf zoals De Groote Voort zou beschermen tegen een onrealistische norm. Helaas blijkt dit niet het geval. De andere kant van deze werkwijze is dat zelfkazende bedrijven met 10.000 kg per koe ten onrechte als grondgebonden kunnen worden bestempeld, terwijl ze dat niet zijn. Van welke bedrijven was het ook alweer de bedoeling dat ze gekort werden op de fosfaatrechten?
Tekst: Fred van den Tempel – Tempel-advies