Tussen 2012 en 2022 zijn de gemiddelde loonkosten per gewerkt uur in Nederland met 22,1 procent gestegen. Dit komt deels door veranderingen in de werknemerspopulatie. Gecorrigeerd hiervoor was de stijging van de zogeheten prijs van arbeid 21,1 procent. Dat meldt het CBS op grond van voorlopige cijfers.
In de industrie zijn de loonkosten per gewerkt uur met 29,3 procent het sterkst gestegen in de periode tussen 2012 en 2022. Ook in de gezondheids- en welzijnszorg en de financiële dienstverlening namen de loonkosten relatief sterk toe. In de horeca was de kleinste loonkostenstijging.
Prijs van arbeid meest gestegen in onderwijs
Veranderingen in het werknemersbestand beïnvloeden de ontwikkeling van de loonkosten per gewerkt uur. Voor elke bedrijfstak is dit zogeheten structuureffect te berekenen. Daarvoor wordt gekeken naar de kenmerken van de werknemers die er werken (geslacht, leeftijd, sector en hoogst behaald onderwijsniveau) en de verandering daarvan door de jaren heen. Ook het al dan niet beloond worden volgens een cao weegt mee. Komen er relatief meer hoogopgeleiden en 45-plussers bij in een bedrijfstak, dan zullen de gemiddelde loonkosten stijgen. Worden er meer jonge werknemers aangenomen, dan zullen de loonkosten gemiddeld dalen. Na deze correcties op de loonkosten blijft de zogeheten prijs van arbeid over.
De gemiddelde prijs van arbeid is in de totale Nederlandse economie sinds 2012 met 21,1 procent gestegen. In het onderwijs is de prijs van arbeid in tien jaar tijd het meest gestegen. De ongecorrigeerde loonkosten per gewerkt uur stegen met 24,1 procent, maar gecorrigeerd voor het structuureffect was de stijging hoger, namelijk 26,6 procent. Naar verhouding zijn meer jongere werknemers in het onderwijs gaan werken. Andere bedrijfstakken waar meer jonge werknemers gingen werken waren de bedrijfstak informatie en communicatie, de zakelijke dienstverlening en de horeca.
Steeds meer 45-plussers in industrie
De prijs van arbeid in de industrie maakte door veranderingen in het werknemersbestand tussen 2012 en 2022 een tegenovergestelde ontwikkeling door. Er kwamen naar verhouding meer hoogopgeleiden bij en relatief gingen er weinig jongere werknemers werken. Meer dan de helft van de werknemers in 2022 was 45 jaar of ouder. In 2012 was de meerderheid nog jonger dan 45 jaar. Deze structuurveranderingen droegen in de industrie 6,4 procentpunt bij aan de stijging van de loonkosten per gewerkt uur. Daarmee was het effect van de veranderingen in de werknemerspopulatie het grootst in de industrie.
Ook in de financiële dienstverlening structuureffect
Ook in de financiële dienstverlening veranderde de werknemerspopulatie sinds 2012. Bovendien nam het aantal gewerkte uren in de financiële dienstverlening in tien jaar tijd met ruim 9 procent af. Het aantal bankfilialen waar medewerkers hielpen bij betalingen nam af, terwijl het gebruik van internetbankieren toenam. Door deze ontwikkelingen is in deze bedrijfstak de werkgelegenheid voor vooral middelbaar en laagopgeleiden afgenomen. Daardoor kwam een groter deel van de gewerkte uren voor rekening van hoogopgeleiden. In de financiële sector droeg het structuureffect 5,3 procentpunt bij aan de loonkostenstijging.
Bron: CBS