De kostprijs van melkveebedrijven is in de periode 2014-2018 per saldo gedaald door het wegvallen van de quotumkosten en de lagere rentekosten (-45%). De kleinere bedrijven hebben een fors hogere kostprijs door de relatief hoge arbeidsinzet in verhouding tot de melkproductie.
De kostprijs zonder de ingerekende kosten van eigen arbeid en vermogen vertoont dezelfde ontwikkeling; maar ligt op een lager niveau die gemiddeld (soms net) onder de melkprijs ligt. Hierdoor resteert er in bijna alle jaren gemiddeld een gedeeltelijke vergoeding voor de ingezette arbeid en kapitaal.
Bij de groep grootste gangbare en biologische bedrijven heeft 1 op de 3 bedrijven een melkprijs die hoger is dan de kostprijs. Zij krijgen dus alle ingerekende kosten van arbeid en kapitaal vergoed. Zodat voor hen de melkprijs dus meer dan kostendekkend is. Bij de kleinste bedrijven is dit nauwelijks het geval. Wel is bij 70 tot 85% van de bedrijven de melkprijs zodanig dat er een vergoeding resteert voor de ingezette arbeid en kapitaal maar deze is niet marktconform.
Ontwikkeling kostprijzen 2004-2018
De kostprijs van de melk over de periode 2004-2018 is aan schommeling onderhevig geweest. Bepaalde onderdelen van de kostprijs zijn hiervoor verantwoordelijk. In figuur 1 is de gehele periode in 3 tijdvakken onderverdeeld. De periode voor het moment dat over melkquotum werd afgeschreven, de periode dat er over werd afgeschreven en de periode erna. De eerste periode kenmerkte zich door lage voerkosten, geen afschrijving over het melkquotum en hoge (deels ingerekende) rente en arbeidskosten.
In de tussenperiode daalden de rentekosten en voor de gangbare bedrijven de arbeidskosten. Er werd afgeschreven over het melkquotum en de voerkosten namen fors toe. Per saldo nam in de periode 2009-2014 de kostprijs toe met het bedrag van de quotumkosten. In de meest recente periode (2015-2018) nemen de voerkosten verder toe (met name bij de biologische bedrijven) en nemen de arbeidskosten verder af (door schaalvergroting) evenals de rentekosten door de meer dan een gehalveerde (ingerekende) rentevoet op machines, werktuigen en gebouwen.
Rentekosten flink afgenomen, groei melkproductie sterk toegenomen
In 2018 zijn de rentekosten op de gangbare bedrijven per 100 kg melk afgenomen met bijna 80% ten opzichte van 2004. Bij de biologische bedrijven was de teruggang met 70% iets geringer. Over de periode 2003-2015 nam de omvang van de leningen per eenheid melk toe met bijna een kwart. Door de afschaffing van de melkquota in 2015 nam tussen 2015 en 2018 de groei van de melkproductie per bedrijf sterker toe dan de omvang van de leningen zodat de schulden per eenheid melk met 6% afnamen. Het grootste deel van de daling van de rentekosten komt dus door de lagere rentevoet en minder door de geringere omvang van de leningen per eenheid melk.
In de praktijk nemen melkveehouders meestal genoegen met een lagere dan marktconforme vergoeding voor eigen arbeid en vermogen. In de figuur is daarom ook de kostprijs exclusief de berekende vergoeding voor eigen arbeid en vermogen weergegeven. Deze kostprijs is minder gedaald voor de gangbare bedrijven en meer gestegen voor de biologische bedrijven. Dit komt doordat het voordeel van de lagere (ingerekende) rente- en arbeidskosten geen invloed op deze kostprijs heeft. Bij de biologische bedrijven wordt het voordeel van de daling van de ingerekende rentekosten deels tenietgedaan door hogere ingerekende arbeidskosten.
Kostprijsontwikkeling 2014-2018
De kostprijs op de gangbare melkveebedrijven was in 2014 mede door de afschrijving over melkquotum (€3,70 per 100 kg) hoog. De rentekosten zijn flink gedaald tussen 2014 en 2018, met 45%. In 2018 zijn de kosten wat toegenomen over de hele linie. De stijging van de kostprijs komt mede door de afname van de ‘niet-melkopbrengsten’. Hierdoor worden er relatief meer kosten toegekend aan de melk. Deze lagere niet melkopbrengsten komen deels door de lagere veeprijzen.
De kostprijs op de biologische bedrijven is per saldo wel toegenomen maar slechts in geringe mate. Doordat de melkproductie per koe minder is gestegen en de biologische bedrijven in tegenstelling tot de gangbare bedrijven extensiever zijn geworden. Zijn er meer grond en koeien nodig om dezelfde groei in de melkproductie te bewerkstelligen. Dit brengt extra kosten met zich mee.
De kostprijs exclusief berekende kosten loopt redelijk parallel met de totale kostprijs maar ligt gemiddeld 10 euro lager voor de gangbare en 15 euro lager voor de biologische melk. De ingerekende kosten voor de biologische melk zijn hoger doordat de arbeidskosten 45% en de rentekosten 30% hoger liggen per eenheid melk.
Kostprijs melk naar omvang gemiddeld 2014-2018
De grote gangbare bedrijven met meer dan 150 koeien realiseren met ongeveer €39 per 100 kg melk de laagste kostprijs. Dit is ongeveer 14 euro minder dan de kleinere bedrijven met minder dan 50 koeien. Relatief lagere arbeidskosten van de grote bedrijven zijn hiervan vooral de oorzaak. Per gewerkt uur produceren deze bedrijven meer melk.
Ten opzichte van de kostprijzen inclusief berekende kosten liggen de kostprijzen exclusief deze kosten veel dichter bij elkaar. De grootste gangbare bedrijven realiseren een bijna €2 hogere kostprijs van melk dan de vermelde groep met de kleinste bedrijven. Hier zie je dat de hogere afschrijvingskosten van de grootste bedrijven en dus meer mechanisatie of een arbeidsefficiëntere stal, die een lagere arbeidsinzet mogelijk maken, tot een hogere kostprijs exclusief berekende kosten leiden.
Bij de biologische bedrijven hebben de kleine bedrijven met minder dan 80 koeien met bijna €61 een €7 hogere kostprijs dan de grote bedrijven. Het gaat dan om bijna €54 per 100 kg melk. Dit verschil is bij de kostprijs exclusief berekende kosten omgeslagen in een voordeel van €3 ten opzichte van de grote bedrijven.
Bron: Agrimatie