Naast de landelijke aanpak voor IBR is ook de aanpak voor BVD is gestart in 2018. De sector staat op het standpunt dat IBR en BVD niet passen in het streven naar gezonde, duurzame koeien die veilig voedsel produceren.
Als eerste stap in deze landelijke aanpak zijn melkveehouders per juli 2018 via voorwaarden van hun zuivelonderneming verplicht om deel te nemen aan de bestrijding van beide ziekten. ZuivelNL is regelinghouder en beheert de protocollen op grond waarvan bedrijven statussen krijgen toegekend. Het effect van de landelijk aanpak wordt zichtbaar.
Keuzes vooraf
Onder andere Duitsland (2011), Ierland (2013) en België (2015) gingen Nederland voor met een landelijke bestrijding van BVD. Deze landen begonnen met het onderzoeken op dragerschap via oorbiopten bij geboorte van alle kalveren en doen dat nog steeds. Nederland had bij de start van de bestrijding een gunstige uitgangspositie; al ruim de helft van de melkveebedrijven had de vrij- of onverdachtstatus. Het was op deze bedrijven niet nodig alle kalveren bij geboorte te onderzoeken. De kosten van bewaking door tankmelkonderzoek en jongvee-antistoffenonderzoek zijn veel lager dan de kosten voor oorbioptenonderzoek. Nadat uit modelstudies bleek dat de verschillende routes effectief zouden zijn, kozen de sectorpartijen voor vier routes naar een BVD-vrij bedrijf en drie bewakingsmethoden: antistoffen in tankmelk, jongveeantistoffen-onderzoek en onderzoek op virus in oorbiopten.
Percentage bedrijven met aanwijzing voor een infectie daalt
Een belangrijke parameter voor het vaststellen van het succes van de BVD-bestrijding is het percentage vrije bedrijven waar een aanwijzing voor een nieuwe infectie is. Die aanwijzingen worden verkregen uit het bewakingsonderzoek ofwel door virusonderzoek (direct) ofwel door onderzoek op antistoffen in tankmelk of bij jongvee (indirect). Het percentage vrije bedrijven met een aanwijzing voor een infectie is gedaald van ruim 0,9 procent in het vierde kwartaal van 2018 naar 0,6 procent in het vierde kwartaal van 2019. Niet alle betreffende bedrijven zijn geïnfecteerd; als antistoffen zijn aangetoond in tankmelk, kan vaak pas na zes maanden worden vastgesteld of op deze bedrijven werkelijk een infectie heeft plaatsgevonden. Ook kunnen antistoffen het gevolg zijn van recente vaccinatie of van een toevoeging van dieren met antistoffen aan het koppel.
Percentage dragers via oorbiopten laag en dalend
Een parameter die ook inzicht geeft in de vorderingen van de bestrijding is het percentage dragerkalveren dat werd gevonden onder de kalveren die middels oorbiopten zijn onderzocht. Dit is in de Nederlandse aanpak op lang niet alle bedrijven nodig en wordt bij ongeveer een achtste van de geboren kalveren gedaan. Het percentage dragers onder de onderzochte kalveren was in het vierde kwartaal van 2019 met 0,55 procent lager dan een jaar eerder, toen het 0,75 procent was. De grootste daling trad op in het vierde kwartaal van 2019.
Percentage vrije en onverdachte bedrijven stijgt
Van de deelnemende melkveebedrijven had in oktober 2018 74,7 procent een BVD-vrij of BVDonverdachtstatus. Eind 2019 steeg dat naar 78,6 procent: 9.904 melkveebedrijven waren BVD-vrij (63,5 procent), 2.355 bedrijven BVD-onverdacht (15,1 procent). De verwachting is dat dit percentage in de loop van 2020 zal stijgen naar 85 tot 90 procent. Bedrijven met de status ‘onbekend’ hebben de termijn van acht weken voor het uitvoeren van onderzoek overschreden of hebben een onvolledig onderzoek; 587 bedrijven (3,8 procent) vielen hieronder. Het percentage bedrijven met de status BVD-onbekend was lange tijd hoger dan 10 procent. Het lukt steeds beter om de termijnen voor het uit te voeren onderzoek aan te houden. Van de niet-melkleverende bedrijven neemt 19 procent deel aan de BVD-bestrijding, waaronder 81 procent van de jongvee-opfokbedrijven. Onder de deelnemende niet-melkleverende bedrijven is het aandeel vrije en onverdachte bedrijven iets lager dan onder melkveebedrijven: samen 70,9 procent.
Aandachtspunten
Vanwege het risico op insleep van het virus krijgen bedrijven na aanvoer van een dier van een nietvrij bedrijf de observatiestatus. Dit duurt tot uit onderzoek op virus en eventueel antistoffen is gebleken dat met de aanvoer geen infectie is binnengehaald. In het laatste kwartaal van 2019 voerde 12,7 procent van de deelnemende bedrijven dieren aan van bedrijven die niet BVD-vrij waren. Deze bedrijven kunnen worden besmet door aanvoer van een drager of door aanvoer van een dier dat drachtig is van een drager (Trojaans rund). Ook voor de BVD-bestrijding is het dus belangrijk alleen dieren aan te voeren van vrije bedrijven of vooraf vast te stellen dat met de aanvoer geen virus het bedrijf binnen komt. Ondanks de recente verbetering op dit punt, blijft het heel belangrijk om het BVDbewakingsonderzoek tijdig en volledig uit te voeren. Goede bewaking is van groot belang om tijdig een infectie op te sporen en andere bedrijven te behoeden voor een infectie. Hoe beter er wordt bewaakt, hoe minder nieuwe BVD-infecties zullen optreden. Hierbij blijft het belangrijk om de vrijwillige vaccinatie en de bewakingsonderzoeken op BVD-antistoffen goed op elkaar te blijven afstemmen.
Bron: ZuivelNL