Voor de vastlegging van de fosfaatrechten zijn de beschikkingen grotendeels in januari jongstleden afgegeven. De ondernemers zijn met deze schikkingen op de hoogte gesteld van de omvang van het op hun bedrijf berustende fosfaatrecht. Deze is gebaseerd op de peildatum en indien van toepassing, verrekend met het kortingspercentage. Tot op heden is er met ruim 22.000 beschikkingen voor ongeveer 85 miljoen kg aan fosfaatrechten toegerekend. De beschikkingen voor de zogenaamde knelgevallen (ingeraamd op maximaal 600.000 kg fosfaat) komen hier echter nog bij. De minister komt in deze brief daarop terug. Het aantal toegekende fosfaatrechten bevindt zich daarmee boven het fosfaatproductieplafond voor de melkveehouderij (84,9 miljoen kilogram). Dit heeft onder meer te maken met het feit dat fosfaatrechten ook zijn toegekend voor de productie van meststoffen door dieren die buiten de melkveehouderij vallen, maar die wel aan de definitie van melkvee voldoen. Daarnaast worden de rechten op forfaitaire basis toegekend.
Voor het bepalen van de fosfaatproductie over 2018 zal het CBS gebruik maken van de werkelijke gegevens. De werkelijke productie kan daardoor lager uitvallen dan de productie volgens de forfaits, bijvoorbeeld door het vasthouden aan een lagere hoeveelheid fosfor in het mengvoer. De minister houdt de vinger aan de pols. Indien er aanleiding is om te vermoeden dat de fosfaatproductie in de melkveehouderij het sectorale plafond zal overstijgen, zal zij ingrijpen. De minister vind het op dit moment echter te vroeg om op basis van de voorlopige cijfers de koers aan te passen.
Vleesveehouderij
In de afgelopen periode is het effect van het fosfaatrechtenstelsel op de vleesveehouderij en meer in het bijzonder van de zoogkoeienhouderij herhaaldelijk naar voren gebracht. De fosfaatproductie door de vleesveehouderij valt namelijk niet onder het fosfaatproductieplafond voor de melkveehouderij . In de vleesveehouderij is er ook geen sprake geweest van groei waardoor het nationale fosfaatproductieplafond is overschreden. In deze sector valt een deel van het jongvee onder het fosfaatrechtenstelsel. Deze keuze is gemaakt om te voorkomen dat jongvee voor de melkveehouderij via de vleesveehouderij buiten het fosfaatrechtenstelsel wordt gehouden. Dit heeft echter wel als consequentie dat ook bedrijven waarvan de dieren nooit in de melkveehouderij terecht komen, onder het fosfaatrechtenstelsel vallen. Zoogkoeienhouders die op de referentiedatum minder jongvee hadden dan gebruikelijk, of die willen gaan uitbreiden, zullen met melkveehouders moeten concurreren op de markt voor fosfaatrechten.
Echter bevinden zij zich daarbij in een ongelijke positie. In de afgelopen maanden zijn deze problematiek en de mogelijke oplossingen onderwerp van overleg geweest tussen het ministerie en vertegenwoordigers van de houders van zoogkoeien. Denk hierbij aan LTO Nederland, Vleesvee NL, Stichting Zeldzame Huisdierrassen en enkele individuele zoogkoeienhouders. De oplossing die hieruit naar voren is gekomen, is tweeledig en bestaat aan de ene kant uit het bieden van meer duidelijkheid over welk jongvee onder de wettelijke definitie van melkvee valt en aan de andere kant uit het invoeren van een vrijstellingsregeling voor zoogkoeienhouders. De voorgestelde oplossing wordt gesteund door de genoemde sectorpartijen. De minister zal deze partijen bij de verdere uitwerking van de oplossing betrekken. Voordat kan worden overgegaan tot invoering moet nog wel afstemming met de Europese Commissie plaatsvinden.
Definitie jongvee
Bij de introductie van het stelsel van fosfaatrechten is geconstateerd dat er onduidelijkheden zijn over de reikwijdte van het stelsel, waar het jongvee betreft. Het gaat daarbij om de afbakening ten aanzien van jongvee in de vleesveehouderij. Deze afbakening biedt onder meer ruimte voor interpretatie, waardoor het voor ondernemers niet altijd duidelijk is of zij voor hun jongvee fosfaatrechten nodig hebben. Bovendien verzwaard deze interpretatieruimte de uitvoering en handhaving van het stelsel. Om aan deze situatie een eind te maken, heeft de minister in overleg met genoemde sectorpartijen besloten hierover op korte termijn duidelijkheid te bieden door een beleidsregel vast te stellen. Daardoor wordt duidelijk dat voor jongvee dat gehouden wordt buiten de melkveehouderij alleen fosfaatrechten nodig zijn als de dieren bedoeld zijn om een kalf te krijgen. Voor jongvee dat nooit zal afkalven en dus alleen gehouden wordt voor de productie van vlees (en niet voor het krijgen van een kalf) zijn daarom geen rechten nodig. Vleesveehouders moeten dit in hun eigen bedrijfsadministratie aannemelijk kunnen maken en kunnen achteraf worden gecontroleerd op basis van de feitelijke situatie.
Vrijstellingsregeling
De verduidelijking van de definitie van jongvee bakent het probleem voor de zoogkoeienhouders af; voor jongvee dat alleen is bedoeld voor de productie van vlees zijn immers geen rechten nodig. Zoogkoeienhouders hebben met deze verduidelijking echter nog steeds fosfaatrechten nodig voor jongvee dat kalveren krijgt. Voor jongvee waarvan kan worden gegarandeerd dat het niet in de melkveehouderij terechtkomt, is dit geen wenselijke situatie. Deze dieren dragen immers niet bij aan de fosfaatproductie in de melkveehouderij en zullen hier ook nooit aan bijdragen. Om dit probleem structureel op te lossen is een wetswijziging noodzakelijk. Omdat daar de nodige tijd mee gemoeid is, wil de minister daarop vooruitlopend een vrijstellingsregeling vaststellen voor jongvee in de zoogkoeienhouderij. Met de genoemde vertegenwoordigers van de sector heeft zij de contouren en voorwaarden van deze regeling besproken. In grote lijnen komt het erop neer dat ondernemers die gebruik willen maken van de vrijstellingsregeling, afstand moeten doen van de fosfaatrechten die zij eventueel hebben ontvangen. Daarnaast moeten zij ervoor zorgdragen dat van het bedrijf afgevoerde runderen niet worden aangewend voor de productie van melk in Nederland. Tot slot mogen deze ondernemers geen melkveetak, of jongvee opfok voor de melkveehouderij, op hun bedrijf hebben.
Implementatie
De invoering van zowel de beleidsregel als de vrijstellingsregeling is afhankelijk van overleg met de Europese Commissie. De minister zal dat overleg zo snel mogelijk starten en streeft naar een invoering per 1 juli 2018 a.s. Ondernemers die na invoering gebruik willen gaan maken van de vrijstellingsregeling, doen er verstandig aan om eventueel aan hen toegekende fosfaatrechten niet te verhandelen. Zij zullen immers afstand moeten doen van deze rechten (ook de reeds verhandelde rechten) om voor de vrijstelling in aanmerking te komen.
De minister sluit niet uit dat er ondernemers zijn die rechten toegekend hebben gekregen in verband met op de peildatum aanwezige dieren waarvoor, gelet op de verduidelijking van de jongveedefinitie, geen rechten nodig waren. De toekenning van deze rechten zal, mede in het licht van de staatssteunkaders, opnieuw moeten worden bezien. Ondernemers moeten er rekening mee houden dat de toekenning van rechten wordt herzien, indien zij rechten hebben ontvangen in verband met jongvee dat niet bedoeld was om een kalf te krijgen. Ook dit zal afhankelijk zijn van het overleg met de Europese Commissie. De mate waarin herziening aan de orde is, zal kleiner zijn naarmate een groter aantal ondernemers deelneemt aan de vrijstelling en daartoe afstand doet van de aan hen toegekende rechten. Het overdragen van rechten kan een eventuele herziening niet voorkomen en kan nadelig uitwerken voor ondernemers. Om financiële problemen te voorkomen doen ondernemers er dan ook verstandig aan om deze rechten voorlopig niet te verhandelen.
Zeldzame runderrassen
De Kamer heeft meerdere keren aandacht gevraagd voor de positie van zeldzame runderrassen in relatie tot het fosfaatrechtenstelsel. Het gros van de runderen van zeldzame rassen wordt gehouden voor de productie van vlees. De hierboven beschreven oplossing voor de vleesveehouderij brengt dan ook direct met zich mee dat houders van zeldzame rassen in deze sector hun bedrijfsvoering ongestoord kunnen voortzetten en zelfs kunnen groeien. Dat betekent dat de aanwas van zeldzame runderrassen in deze sector kan toenemen. De minister is verheugd te kunnen melden dat hiermee de problematiek voor zeldzame runderrassen grotendeels wordt opgelost.
Conform de toezegging aan de Kamer heeft de minister bekeken wat de mogelijkheden zijn vanuit het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) voor ondersteuning van zeldzame runderrassen. Binnen het nu lopende POP3 (2014 tot en met 2020) is hiervoor geen nationale subsidieregeling voorzien. Voor een dergelijke ondersteuning is dus een wijziging van het POP3 nodig. Deze wijziging zal moeten worden goedgekeurd door de Europese Commissie en kan daarmee niet eerder dan per 1 januari 2019 ingaan. Voor 2018 biedt het POP3 dus geen soelaas. Indien toch een subsidieregeling zou worden opengesteld, zou dit voor twee jaar kunnen (2019 en 2020). Daarbij geldt volgens het POP3 dan een maximaal subsidiebedrag van 200 euro per volwassen dier per jaar. Dekking zou gevonden kunnen worden in het overhevelen van een deel van de nog beschikbare middelen vanuit POP3 voor de vleesveesector (totaal 2,5 miljoen euro verdeeld over vijf jaar). Gelet op de financiële beperkingen en het feit dat een subsidieregeling voor 2018 geen soelaas biedt, acht de minister dit geen kansrijke oplossing.
Binnen het fosfaatrechtenstelsel wordt rekening gehouden met het gegeven dat runderen van zeldzame rassen veelal minder melk en daarmee ook minder fosfaat produceren dan runderen van de overwegend gebruikte melkveerassen, zoals Holstein vee. Dieren die minder produceren vallen namelijk in een lager forfait, wat maakt dat hiervoor minder fosfaatrechten per dier nodig zijn. Melkveehouders die hun veestapel willen uitbreiden ten opzichte van de peildatum 2 juli 2015 (op basis waarvan ze rechten toegekend hebben gekregen) hebben dan ook minder rechten per dier nodig als zij dat met zeldzame runderrassen doen. De wet maakt verder geen onderscheid in rassen runderen.
Carola Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bron: LNV