Overstappen op een melkrobot vraagt niet alleen om verandering van de stal, maar dikwijls ook om een iets andere koe. Niet elke koe is geschikt voor de robot. Om op de langere termijn koeien te hebben die zich gemakkelijk automatisch laten melken, is het belangrijk te letten op relevante stierkenmerken.
Veel zaken zijn van invloed om zo efficiënt en probleemloos mogelijk te melken met een robot. Denk hierbij aan achterspeenplaatsing en speenlengte maar zeker ook goede benen en uiergezondheid spelen een rol. De meeste fokkerij-organisaties hebben robotgeschikte stieren op de kaart staan.
Invloed van achterspeenplaatsing en speenlengte bij automatisch melken
“Achterspeenplaatsing en speenlengte zijn belangrijke kenmerken als het gaat om robotgeschiktheid van melkkoeien”, vertelt Jeroen Houweling, verantwoordelijk voor de verkoop binnen Nederland bij fokkerijorganisatie AI Total.
“Te strakke ophangbanden waardoor de spenen naar binnen staan maken het aansluiten door de robot lastiger. Dit geldt zeker voor de achterspenen. Korte spenen vergroten de kans dat het melkstel afvalt.”
Juiste stierkeuze bij melksnelheid, beenwerk, celgetal en uier
Naast achterspeenplaatsing en speenlengte is het voor robotmelkers ook belangrijk om te kijken naar melksnelheid, beenwerk, celgetal en uier. De juiste stierkeuze is dan ook essentieel. “Een stier als Andy Red bijvoorbeeld, die bij ons op de kaart staat, scoort 105 op achterspeenplaatsing en 105 op speenlengte, 103 op melksnelheid, 106 op beenwerk, 104 op celgetal en 108 op uier”, somt Houweling op.
Hij benadrukt dat deze eigenschappen niet alleen voor melken via de robot belangrijk is. “In een melkstal is het ook prettiger melken als de melkstellen gemakkelijk kunnen worden aangesloten en niet afvallen.”
Melksnelheid steeds belangrijker
Houweling merkt dat robotmelkers steeds meer belang hechten aan melksnelheid. “Ze willen niet te trage melkers. Koeien moeten de robot niet onnodig lang bezet houden. Dat gaat ten koste van de capaciteit. Een stier die lager dan 90 scoort op melksnelheid, haakt af voor melkveehouders met een melkrobot.”
Vaak wordt gezegd dat hoge melksnelheid en uiergezondheid niet samen gaan. Volgens Houweling hoeft dit geen probleem te zijn. “We hebben ook stieren met 105 voor melksnelheid en 108 voor uiergezondheid.” Houweling merkt dat robotbedrijven zich in zijn algemeen meer richten op melkstieren en minder op gehaltes. “Als de koe maar vaak genoeg naar de robot kan, dan wordt de druk op het uier niet zo groot”, verklaart hij.
Karakter wordt minder belangrijk gevonden bij automatisch melken
Als het gaat om robotgeschiktheid van melkkoeien wordt ook het karakter er nog wel eens bij gehaald. Houweling merkt in de praktijk echter niet dat veehouders hierop selecteren. Dat geldt ook voor beenwerk. Om regelmatig de gang naar de robot te kunnen maken, is goed beenwerk belangrijk. “Maar goed beenwerk is ook een vereiste voor bedrijven waar in de melkstal wordt gemolken. Ook hier wil je minimaal 101, 102 voor beenwerk hebben. De uier is verreweg het belangrijkste. Op dit punt is de afgelopen jaren met fokkerij al veel bereikt. Maar ook de techniek van de robots heeft niet stilgestaan. Toch kan een passende stierkeuze helpen de prestaties in de robot te verbeteren”, besluit Houweling.
Tekst: Gerben Hofman
Beeld: AI Total