De Europese Commissie heeft een ambitieuze Green Deal-routekaart gepubliceerd, met als doel de landbouw ecologisch duurzamer en natuurinclusiever te maken en bij te dragen aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. De Green Deal kan echter leiden tot een forse veranderingen van de nettobedrijfsinkomens.
Afhankelijk van de marktomstandigheden (verwachte stijging van de productprijzen) en de kosten van de te nemen maatregelen, zijn deze effecten ofwel positief (varkens en pluimvee), ofwel negatief (zuivel en rundvlees). Een regionaal gericht GLB, met voldoende middelen, zal van cruciaal belang zijn om de negatieve effecten op de nettobedrijfsinkomens in de landbouw te verzachten en voldoende draagvlak te creëren voor klimaat- en milieumaatregelen onder boeren. Onderzoekers van Wageningen University & Research (WUR) hebben dit berekend in een studie in opdracht van Copa-Cogeca, de vereniging van Europese boeren en landbouwcoöperaties.
Kwalitatieve beoordeling
In de studie richtten de onderzoekers zich op de impact van twee strategieën, Farm2Fork (F2F) en Biodiversiteit (BD), die beide deel uitmaken van de Green Deal. Ze keken naar de belangrijkste dierlijke productiesectoren (zuivel, rundvlees, varkens en pluimvee). De onderzoekers maakten een kwalitatieve beoordeling van de doelstellingen op het gebied van klimaat, kunstmestgebruik, vermindering van nutriëntenoverschotten, het gebruik van pesticiden en de daaraan verbonden risico’s, behoud van biodiversiteit, gebruik van antimicrobiële stoffen en dierenwelzijn. Zij spitsten zich toe op de gevolgen die deze maatregelen zullen hebben voor de veehouderijsectoren in de EU.
Op basis van deze beoordeling en veronderstellingen met betrekking tot het toekomstige GLB, de vrijwillige naleving van klimaat- en nitraat- en ammoniakmaatregelen door boeren, en input over productie- en prijseffecten uit andere studies, zijn dertien illustratieve landbouwbedrijfssituaties gesimuleerd die de heterogeniteit van de EU-landbouw met betrekking tot sectoren, productiesystemen en bodemgesteldheid bestrijken.
Landbouwinkomens
In 6 van de 13 gevallen (runderen, varkens, pluimvee) werden positieve effecten op de nettobedrijfsinkomens geconstateerd. Deze waren hoofdzakelijk te danken aan de verwachte hoge prijsstijgingen voor rund- en varkensvlees. Bij de 6 melkveehouderijen werd een negatief effect op het nettobedrijfsinkomen vastgesteld (de gemiddelde inkomensdaling bedroeg ongeveer een derde van hun huidige inkomen).
De onderzoekers stelden vast dat de effecten op het netto-inkomen van de landbouwbedrijven niet alleen afhangen van de marktomstandigheden, maar ook van de plaatselijke milieubeperkingen, waarbij de doelstelling om het nutriëntenoverschot te verminderen een belangrijke drijvende kracht is achter de daling van de regionale veestapels en de daarmee samenhangende productie.
Gevoeligheidsanalyse met betrekking tot prijzen
De onderzoekers voerden twee afzonderlijke gevoeligheidsanalyses uit. In de eerste gingen zij uit van wat bescheidenere prijsstijgingen voor rund- en varkensvlees (van niet meer dan 15 procent) en van een grotere prijsstijging voor melk (15 procent in plaats van 3 procent). Ook in het laatste geval zou ongeveer de helft van de boeren er in inkomen op vooruitgaan en de andere helft erop achteruitgaan.
Dat was althans de aanname. De verdeling bleek echter anders te zijn (het inkomen van de zuivelbedrijven ging erop vooruit; het inkomen van de rundvee- en varkenshouderijbedrijven ging achteruit ten opzichte van de uitgangssituatie). Voorwaarde voor deze uitkomst is dat de beschikbare subsidies de boeren compenseren voor de kosten die verbonden zijn aan de naleving van milieu- en klimaatmaatregelen.
Er is beleid nodig
De onderzoekers hebben ook enkele gevallen gesimuleerd waarin de boeren zelf de kosten dragen van de maatregelen die zijn genomen. Deze kosten kunnen sterk variëren naar gelang van het soort maatregelen. Er is rekening gehouden met een lijst van meer dan 20 maatregelen. Uit de gevoeligheidsanalyse bleek dat, als (melkvee houdende) boeren deze kosten geheel of gedeeltelijk zouden moeten betalen, hun netto-inkomen met meer dan 20 procentpunten zou kunnen dalen.
Volgens Roel Jongeneel, onderzoeker aan WUR, onderstreept deze uitkomst het belang van een goede stimuleringsregeling die boeren in staat stelt de gewenste maatregelen te nemen; “Beleidsondersteuning en voldoende middelen zijn van cruciaal belang om de inkomenseffecten voor landbouwbedrijven te verzachten en ervoor te zorgen dat milieu-, klimaat- en biodiversiteitsmaatregelen worden uitgevoerd.”
Structurele verandering bleef buiten beschouwing
De studie is toegespitst op de gevolgen voor het netto-inkomen van landbouwbedrijven en laat ook de gevolgen van structurele veranderingen buiten beschouwing. Dit is een beperking en betekent dat de beoordeling van de WUR een korte- en middellangetermijnkarakter heeft.
Roel Jongeneel benadrukt; “Proberen de negatieve inkomenseffecten te verzachten door schaalvergroting van de landbouwbedrijven en benutting van schaalvoordelen is in het verleden een beproefde strategie in de landbouw geweest en zal dat in de toekomst waarschijnlijk ook nog steeds zijn”. Structurele veranderingen zouden de netto-inkomenseffecten voor landbouwbedrijven kunnen verbeteren. Dit kan alleen worden gerealiseerd met aanzienlijke investeringen. De keerzijde is dat, om productiefactoren (grond) vrij te maken, een aantal bedrijven de sector misschien zullen moeten verlaten.
Bron: WUR