De gezamenlijke aanpak van dierenarts en veehouder bij uiergezondheidsproblemen kan geoptimaliseerd worden met behulp van data uit melkrobots. Afgelopen maand bracht Hipra melkwinningsspecialisten en dierenartsen bij elkaar om kennis uit te wisselen over uiergezondheid bij automatisch melken.
Meer dan 25% marktaandeel voor melkrobot
Dit jaar doorbrak de melkrobot de grens van 25 procent marktaandeel in Nederland, zo blijkt uit cijfers van de Stichting Kwaliteitszorg Onderhoud Melkinstallaties (KOM). Van de 16.796 melkveehouders met een melkinstallatie, bezitten er 4.248 een melkrobot. In Vlaanderen ligt het aandeel melkrobots op ongeveer 10 procent, maar neemt het aantal robots wel gestaag toe. Circa 60 procent van de verkochte melkinstallaties in 2018 was volgens de cijfers van Fedagrim een melkrobot.
Invloed van automatisch melken op diergezondheid
De ontwikkeling van automatisch melken heeft ook invloed op het bedrijfsmanagement in zijn algemeenheid en diergezondheid in het bijzonder. Vandaar dat Hipra – producent van mastitisvaccins – dierenartsen bijeenbracht om hen bij te scholen over de rol die automatisch melken speelt bij uiergezondheid.
Melkveehouders hebben weinig inzicht in data melkrobot
Toen Bertjan Westerlaan (VetVice en praktiserend dierenarts bij DAC de Stellingwerven in Friesland) vroeg hoeveel dierenartsen weleens meekijken in het managementsysteem, was het zoeken naar handen. “Er zijn veel data beschikbaar die kunnen helpen bij het oplossen van een bedrijfsprobleem met uiergezondheid. De gegevens worden samengevat in een rapport, maar je moet die rapporten wel weten te vinden”, vertelde Westerlaan, die zelf de nodige uurtjes gestoken had in het wegwijs worden in de verschillende managementsystemen van melkrobots. De opgebouwde rapporten maken onder meer gebruik van waarnemingen van sensortechnieken in de melkstroom, maar bijvoorbeeld ook van bezoekgedrag.
“Vooral bij nieuwere melksystemen is het palet aan sensortechnieken uitgebreid. Oudere systemen baseren zich vooral op geleidbaarheid”, aldus Westerlaan, die aangaf dat geleidbaarheid als enkelvoudig criterium slechts in beperkte mate gebruikt kan worden als indicatie voor (sub)klinische mastitis. “Geleidbaarheid is gebaseerd op het zoutgehalte van melk. De betrouwbaarheid is wel relatief laag, omdat geleidbaarheid ook beïnvloed kan worden door het lactatiestadium, de pariteit, het melkinterval en het vetgehalte van de melk. Niet elke afwijking is een verdenking van mastitis, waardoor de tolerantiegrens van een veehouder ook hoger kan worden. Veehouders gaan niet bij elke verhoging met een CMTschaaltje achter de koeien aanlopen.”
Door het combineren van meerdere sensordata zoals geleidbaarheid, melkproductie, bezoekfrequentie, kleur en activititeitsmeting (herkauwen) zijn robotsystemen steeds beter in staat acute uierontsteking op te sporen, stelde Westerlaan. Desalniettemin adviseerde hij de dierenartsen om zich in te lezen in het managementsysteem van de veehouder. “Vraag toegang via Teamviewer en bekijk zelf de koeien voorafgaand aan een bedrijfsbezoek wanneer uiergezondheidsproblemen op een bedrijf spelen.” Het gebruik van een CMT-schaaltje is overigens een apart protocol waard. Bij gebruik van een CMT-test is het aandeel valspositieve dieren hoger wanneer de CMT-test binnen 7 tot 8 uur na de laatste melbeurt wordt uitgevoerd. “Datzelfde geldt voor een bacteriologisch onderzoek. Dus altijd een tijdje wachten na een melking voor een BO wordt genomen”, voegde Hans Miltenburg – werkzaam als uiergezondheidsspecialist bij Gezondheidsdienst voor Dieren – toe.
Behandeling voor melkveehouders tegen mastitis
Volgens Westerlaan moet er een standaardwerkwijze zijn van veehouders hoe om te gaan met een mastitisgeval. Sensortechniek en rapporten kunnen daarbij een belangrijke rol spelen, maar nacontrole door de veehouder is absoluut noodzakelijk. “Niet elke veehouder kiest overigens voor een behandeling. Een voordeel van automatisch melken is dat het melkinterval verlaagd kan worden. Er zijn veehouders die op die manier een infectie proberen ‘weg te melken’, aldus Westerlaan. “Kan riskant zijn, dus laat veehouders hun werkwijze ook regelmatig evalueren. De gegevens uit de melkproductieregistratie zijn daarbij een hulpmiddel, omdat chronisch hoogcelgetaldieren weer niet opgemerkt worden door geleidbaarheidsmetingen.”