Alle maïsrassen die in de Benelux gezaaid worden, zijn hybriden. Afhankelijk van de opbouw gaat het om enkelvoudige (opgebouwd uit twee inteeltlijnen), drieweg- (drie inteeltlijnen) of dubbele (vier inteeltlijnen) hybriden. Door maisplanten via zelfbestuiving in te telen verkrijgt men inteeltlijnen. Als deze inteeltlijnen elkaar in specifieke combinaties bestuiven, ontstaan er beter groeiende en hoger opbrengende planten. Dit noemen we het "heterosiseffect". Kruisbestuiving wordt verkregen door de moederplanten te ontpluimen.
Binnen de hybriden kan er onderscheid gemaakt worden tussen pure ‘dent-dent’-hybriden, ‘flint- flint’ of kruisingen van beide. De dentkorrel is te herkennen aan het deukje in de kop van de korrel, terwijl een flintkorrel bij volledige rijpheid meer glazig en rond is.
Beste ras voor de Benelux
De beste rassen voor de Benelux en Noord-West-Europa zijn kruisingproducten van flint met dent, omdat deze gelet op de heersende klimatologische omstandigheden in de Benelux nog altijd de hoogst realiseerbare voederwaardeopbrengsten realiseren. Dat wil zeggen dat ‘flint-dent’-rassen tot nu toe performanter zijn dan de pure ‘dent-dent’-hybriden. De jaarlijkse resultaten van het officiële maisrassenonderzoek bevestigen dat ook telkens weer opnieuw.
‘Flint-dent’-rassen combineren de voordelen van pure ‘dent-dent’-rassen met die van pure ‘flint-flint’-rassen. Dit komt in de praktijk tot uiting in een goede beginontwikkeling en koudetolerantie, een vroege bloei en een tijdige afrijping. Dit laatste resulteert jaarlijks in een hoge opbrengst en kwaliteit. Aan puur ‘dent-dent’-materiaal wordt een hoger opbrengstpotentieel toegeschreven, wat tot uiting komt onder warmere zuid Europese condities. Maar tot op de dag van vandaag heeft in het koelere noordelijke klimaat het ‘flint-dent’-materiaal juist door eerder genoemde redenen zijn suprematie nog niet verloren.
De voordelen
Dent-zetmeel staat bekend om zijn melige structuur. Dat wordt dan sneller ‘ontsloten’ in de pens, en zo komt er dus sneller meer energie uit zetmeel beschikbaar voor pensfermentatie. Maar net zo gaat de bestendigheid van het maiszetmeel achteruit bij toenemende verblijftijd in de kuil. Ook hangt de initiële bestendigheid af van het rijpheidsstadium bij oogst. Vocht in combinatie met fermentatiezuren in de kuil doet het zetmeel ontsluiten en maakt de kuil in het verloop van de tijd sneller en sneller. Of het uiteindelijke rantsoen voor de koe uiteindelijk ‘te snel’ wordt met gevaar voor pensverzuring is daarnaast afhankelijk van het aandeel gras en de verteringssnelheid ervan.
Gedurende de kuilperiode neemt de verteringssnelheid van de ingekuilde maïs ook nog eens toe, omdat de conserveringszuren inwerken op de eiwitmatrix (proline) rond de zetmeelkorrel. Om hier tijdig op te anticiperen is het meerdere keren bemonsteren van een kuil één van de mogelijkheden om de veranderende kuileigenschappen oordeelkundig aan de energiebehoefte van de veestapel te kunnen blijven aanpassen. Het percentage onbestendig zetmeel neemt toe naarmate het ds% van de maïskuil lager is en de kuilperiode langer. Een ‘flint-dent’-ras is ook hier in het voordeel door de aanwezigheid van zowel bestendig alsook onbestendig zetmeel, wat gedeeltelijk op pensniveau en op darmniveau wordt verteerd. Daarom passen ‘flint-dent’-rassen goed in rundveerantsoenen die naast maïs- ook graskuil bevatten.