Melkveehouders lopen regelmatig tegen het probleem aan dat een koe met afkalven te weinig uier heeft gemaakt en dat ook de biestproductie achterwege blijft. Uit onderzoek is bekend dat de laatste twee tot drie weken voor het afkalven het proces in de koe plaatsvindt waarbij de antistoffen worden overgedragen naar de biest in de uier. Dit proces start enkele weken voor het kalven en stopt abrupt op het moment van afkalven.
Het proces wordt op het moment van afkalven direct stopgezet onder invloed van hormonen. Bij een slechte kwaliteit of te weinig biest lijkt de oplossing voor optimalisatie in die laatste weken voor afkalven te liggen.
Verlaagde biestproductie
Een verlaagde biestproductie kan onder andere veroorzaakt worden door:
- de genetische aanleg van de koe;
- een korte droogstand; onvoldoende droge stof opname in de droogstand;
- een te ruime conditiescore van droge koeien;
- rantsoenen met extreem lage kat- en anionbalans;
- onvoldoende vitamine D voorziening.
Een lagere droge stof opname rond het afkalven kan worden veroorzaakt door verschillende factoren. Afgelopen zomer speelde hittestress een grote rol, maar ook sub- en klinische melkziekte kan voor een lagere voeropname zorgen. Ook het management zoals de bezetting aan het voerhek, hoeveelheid en kwaliteit van het voer, speelt een rol in de voeropname.
Slechtere biestkwaliteit
De kwaliteit van de voeding van de droge koe is een belangrijke factor voor de kwaliteit van de biest. Een slechtere kwaliteit van de biest kan worden veroorzaakt door rantsoenen bij droge koeien met hoge energiegehalten, ook het seizoen van afkalven speelt een rol. Uit onderzoek blijkt de geproduceerde biest in de herfst en winter periode vaker van een minder goede kwaliteit te zijn.
Betere biest begint in de droogstand
Kortom; een goede hoeveelheid en kwaliteit biest de eerste melking na afkalven begint in de droogstand.
Bron: GD Diergezondheid