De Commissie Bemesting Grasland en Groenvoedergewassen (CBGV) heeft onderzocht of met de bodemtemperatuur een beter optimaal tijdstip kan worden bepaald voor de N-bemesting met kunstmest dan met de tot nu gebruikte Temperatuursom (Tsom). Haar conclusie is de Tsom te blijven gebruiken.
Het advies voor een hoge N-benutting bij de eerste weidesnede blijft dus om nitraathoudende kunstmest stikstof, zoals KAS te strooien rond Tsom 300. Het advies voor een hoge N-benutting bij de eerste maaisnede is te strooien bij Tsom 350-400. Voor drijfmest levert het zo snel mogelijk na 15 februari uitrijden de hoogste benutting en opbrengst op. Daarbij is het wel een absolute voorwaarde dat de berijdbaarheid van het land goed is.
Temperatuursom (Tsom)
Het optimale tijdstip in het voorjaar om met kunstmest stikstof te gaan bemesten is tot nu bepaald door de temperatuursom van de luchttemperatuur, de zogenoemde Tsom. Deze wordt berekend door de gemiddelde temperaturen per dag op te tellen, waarbij negatieve gemiddelde temperaturen worden weggelaten. De ervaringen uit de praktijk zijn echter dat niet alle percelen even snel opwarmen. Natte percelen zijn kouder en lijken er langer over te doen om de minimum temperatuur voor grasgroei te bereiken. De Tsom maakt geen onderscheid tussen vroege en late percelen. Het meten van de bodemtemperatuur zou dit kunnen ondervangen, zo werd verwacht.
Proef: acht momenten kunstmest en drie momenten drijfmest
In 2018 is een veldproef uitgevoerd om na te gaan of het mogelijk is op basis van de bodemtemperatuur het optimale tijdstip voor de N-bemesting in het voorjaar te bepalen. Zie ook rapport: Verbeteren tijdstip voorjaarsbemesting op basis van bodemtemperatuur. De proef lag op veengrond en is uitgevoerd door Wageningen Livestock Research in samenwerking met KTC Zegveld en in overleg met de CBGV. Om een vroeg en een laat perceel te vergelijken is een relatief droog en relatief nat perceel gebruikt. Op vier momenten met bodemtemperaturen tussen de 5 en 12°C op 20 cm diepte en op vier momenten vroeger in het voorjaar werd N-kunstmest gestrooid. De data lagen tussen 15 februari en 13 april. Daarnaast is op het droge perceel op drie verschillende tijdstippen drijfmest gegeven.
Geen verschil tussen tijdstippen
Er bleek geen verschil te zijn tussen de effectiviteit van de kunstmestgiften bij de verschillende bodemtemperaturen, zowel in droge stofopbrengst als in N-benutting. Zelfs de vroegste N-gift op 15 februari gaf geen lagere opbrengst. De vroeg toegediende drijfmest, op 7 maart, gaf wel een hogere opbrengst dan later toegediende drijfmest, op 27 maart en 19 april. De hypothese, dat rekening houden met bodemtemperatuur tot een hogere stikstofbenutting van kunstmest en daarmee droge stofopbrengst leidt, werd op basis van het onderzoek in 2018 niet bevestigd.
Er bleek ook geen verschil in opwarming tussen het droge en het natte perceel op basis van de temperatuurmeting op 20 cm diepte. Wel bleek er duidelijk verschil in draagkracht te zijn tussen de percelen: het natte perceel kon pas een maand later met drijfmest bemest worden dan het droge perceel.
Verband tussen Tsom, bodem- en luchttemperatuur
Om de achterliggende mechanismen iets beter te begrijpen is op een rij gezet wat het verband tussen de verschillende temperatuurmetingen is, zoals in de notitie van Bussink is beschreven. Er blijkt een goed verband te bestaan tussen luchttemperatuur en bodemtemperatuur. De bodemtemperatuur kan in een korte periode sterk stijgen en door een koude periode in eind februari en maart, zoals in 2018, ook sterk gaan dalen. Een bodemtemperatuur van 8°C kan in de eerste helft van februari al worden bereikt, maar ook pas half april. Er is slechts een zwak verband tussen bodemtemperatuur en Tsom. Voorlopig is het juiste moment van N bemesting met kunstmest dus (nog) niet te bepalen met het meten van de bodemtemperatuur. Daarom blijft het advies met het gebruik van de Tsom ongewijzigd.
Bron: Bemestingsadvies.nl