De rekenmodellen die aan de basis liggen voor het bepalen van de ammoniak uitstoot komen in de buurt van de werkelijke uitstoot. Wel geven nieuwe inzichten aan dat de emissies bij aanwenden van mest mogelijk 0-20% lager zijn dan eerder gemeten.
Nieuwe statistische analyses van datasets geven daarnaast ook meer inzicht in het effect van weer, mestsamenstelling, bodem en gewashoogte op de hoogte van de emissie bij uitrijden van mest. Dit geeft nieuwe inzichten om emissie bij uitrijden verder te beperken en het gewas zo veel mogelijk op te laten nemen.
Het ammoniakdossier is voor de agrarische sector van groot belang. Het grijpt in in de dagelijkse praktijk van het landbouwbedrijf en bepaalt in hoge mate het ontwikkelingsperspectief van veehouderijbedrijven. Beter inzicht in de exacte emissie en depositie van ammoniak en de factoren die hierop van invloed zijn, is dan ook van groot belang. Nieuwe kennis en technologie moeten het mogelijk maken op bedrijfs- en regioniveau effectiever te sturen op het reduceren van ammoniakemissies en bovenal het beter sluiten van de stikstofkringloop. Het Mesdagfonds, Productschap Zuivel en het ministerie van Economische Zaken hebben daarom gezamenlijk begin 2014 opdrachten verstrekt aan Wageningen UR, ECN en RIVM om een aantal vraagstukken rond ammoniak nader te onderzoeken.
Ammoniakplafond
Nederland is ondertussen haar ammoniakplafond van 128 kton dichtbij genaderd dan wel net overschreden op basis van 2013 cijfers. Het aandeel van de landbouw is met 112 kton hoog. De grootste bijdrage komt uit stal/huisvesting (50 kton), aanwenden mest (40 kton), kunstmest (vooral ureumhoudende, 13 (kton) en overige landbouw bijdragen (9 kton). De groei van de melkveestapel in 2014 en 2015 komt hier boven op. De inspanningen van de PAS beogen de ammoniak uitstoot met 10 kton te verlagen.
Aanleiding voor onderzoek was enerzijds dat nieuwe inzichten nog niet opgepakt of onderbouwd waren en anderzijds het vinden van nieuwe handvaten om vanuit management de uitstoot te verlagen. Daarnaast was er behoefte aan het verkleinen van de onzekerheid rondom depositieberekeningen.
Onderzoek inzake depositie van ammoniak (onderzoeksleider Addo van Pul, RIVM)
De doelstelling van dit project is om de onzekerheid in de lokale depositieberekening te verkleinen door middel van extra metingen naast de al bestaande metingen. De metingen vinden plaats in Bargerveen (bij Emmen), Loosdrecht, Solleveld (duingebied nabij Den Haag) en Wageningen. De extra metingen lopen van zomer 2014 tot voorjaar 2017.
De eerste uitkomsten laten zien dat de werkelijke depositie in de buurt zit van de berekende depositie op basis van modellen. Wel is dit binnen de grenzen van nauwkeurigheid. Een afwijking van 30% is in die zin technisch een acceptabele afwijking, maar absoluut gezien wel voor Nederland een cruciaal verschil.
De beschrijving van het depositieproces wordt afgeleid op basis van metingen. Omdat droge depositiemetingen lastig en relatief kostbaar zijn om uit te voeren, zijn metingen slechts spaarzaam voor handen. Een grote onzekerheid is ongewenst voor het vertrouwen in de AERIUS-berekeningen en dus in de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) die vooral bepalend zijn voor maatregelen rondom ammoniak uitstoot.
Onderzoek inzake systematische afwijkingen in emissie metingen (onderzoeksleider Arjan Hensen, ECN)
Dit onderzoek is ondertussen vrijwel afgerond. In een wetenschappelijke workshop met internationale deskundigen over nauwkeurigheid van internationaal gebruikte meetmethoden voor de bepaling van de ammoniakemissie na het aanwenden van dierlijke mest is geconcludeerd dat er waarschijnlijk sprake is van een systematische afwijking in de huidige gemeten emissies. Deskundigen onderschrijven de afwijking. De hoogte ervan varieert tussen de 0 en 20%. Zwitserland gaat ondertussen uit van 7%. Een afwijking van 10% in Nederland is wel 4,5 kton maar het kan ook iets meer of minder zijn. Een relevante post kijkend naar de overschrijding van het plafond in Nederland.
Wanneer de afwijking nader bepaald kan worden , zal NEMA gevraagd worden in de rapportage van NEMA over de Nederlandse ammoniakemissie met deze afwijking rekening te houden.
Verklaring variatie emissiewaarden. (onderzoeksleider Jan Huijsmans, WUR)
Van belang is verder de variatie in de gemeten emissiewaarden bij de mesttoediening. Ondertussen kan deze variatie voor een groot deel verklaard worden door:
- Weersomstandigheden (windsnelheid, temperatuur, straling, luchtvochtigheid), waarbij met name de windsnelheid en temperatuur een rol spelen.
- bodem / grondsoort
- gewas (bv met 8-10 cm gras lagere emissie dan pas gemaaid)
- mestgift en soort (bv ammonium gehalte bepalend, maar ook pH gehalte en daarnaast vooral drogestof gehalte mest, water toevoegen leidt tot lagere emissie)
- uitrijtechniek (bv mate van infiltratie, naast techniek ook te bereiken met verdunning)
Het weer blijkt tijdens het uitrijden veel invloed op de emissie te hebben. De grootte van deze invloed is anders bij de verschillende uitrijtechnieken. Onder slechte omstandigheden kan de emissie 25% hoger zijn en onder ideale omstandigheden 25% lager.
Het uitrijden bij koeler en vochtig weer (voorjaar) met minder zonnestraling geeft een lagere uitstoot. Stel dat de sector met deze kennis en inzichten een verlaging weet te benutten. Het effect zou 0 tot 5 kton kunnen zijn.
Met de inzichten uit bovenstaande kan verder verkend worden in hoeverre met management maatregelen een verlaging in ammoniak uitstoot mogelijk is.
Andere management maatregelen, waarin in dit onderzoek nog niet naar is gekeken, is de invloed van de voeding van dieren op de mestsamenstelling en uitstoot van ammoniak in de stal. In het beleid is met de RAV lijst 2 (voer en management maatregelen) hier al wel een mogelijkheid voor geschapen. Dit naast de huisvesting/vloer mogelijkheden die in RAV lijst 1 zijn genoemd. Deze beide maatregelen zijn op dit moment al onderdeel van de Programmatische Aanpak Stikstof.
Uiteindelijk is het doel van agrariërs om zo weinig mogelijk stikstof te verliezen en met de beperkte stikstof een zo hoog mogelijke gewasopbrengst te realiseren. Belangrijk is dat bovenstaande handvatten geeft om emissie te reduceren met meer factoren dan alleen uitrijtechniek, bodem en gewassoort.
Meer resultaten van het onderzoek komen in de volgende fasen (tot begin 2017) beschikbaar. De voortgang en resultaten worden regelmatig besproken in een breed samengestelde groep van wetenschappers, vertegenwoordigers van LTO en NMV en de hiervoor genoemde financiers. Resultaten die voor de praktijk en beleid relevant zijn, zullen steeds zo spoedig mogelijk, zo breed mogelijk worden verspreid.
Meer informatie:
Stichting Mesdag-Zuivelfonds NLTO
p/a Sixmastraat 4
Postbus 2330
8901 JH Leeuwarden
T.: 058 – 288 78 87
E.: mesdagfonds@gmail.com
W.: www.mesdagfonds.nl