Binnen het LMM zijn de stikstofoverschotten op het bedrijf en op de bodem belangrijke indicatoren. In dit artikel laten we zien hoe deze berekend worden en welke verschillen er tussen sectoren (melkveehouderij en akkerbouw) en regio’s zichtbaar zijn.
Berekeningswijze
Zoals figuur 1 laat zien, is het bedrijfsoverschot gebaseerd op de nutriëntenstromen die een bedrijf via aan- en verkopen in- en uitgaan en op de voorraadmutaties. Het bedrijfsoverschot geeft daarmee een schatting van de hoeveelheid nutriënten die binnen een bedrijf in een gegeven jaar wel is verbruikt maar niet is omgezet in een product. Het berekende overschot, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare, vormt een potentiële druk op het milieu als gevolg van het economisch handelen van de ondernemer.
In de indicator ‘bodemoverschot’ is naast het ‘berekende bedrijfsoverschot’ ook rekening gehouden met factoren die geen verband houden met de bedrijfsvoering zoals: aanvoeren via depositie, stikstofbinding uit de lucht door vlinderbloemigen, het vrijkomen van stikstof uit organische stof in de bodem (mineralisatie) en afvoeren via emissies naar de lucht.
Deze indicator is vooral van belang voor analyse van de relatie met waterkwaliteit aangezien de waterkwaliteit afhankelijk is van het nettoresultaat van bedrijfseconomische, milieu- en biologische aan- en afvoerposten voor stikstof. Overigens: bij fosfaat is het niet nodig om rekening te houden met deze factoren omdat deze nihil zijn. Voor fosfaat is het bodemoverschot dus gelijk aan het bedrijfsoverschot.
Melkveehouderij
In de melkveehouderij blijken het bodem- en bedrijfsoverschot voor stikstof gemiddeld genomen min of meer even groot te zijn. Dit betekent dat in de melkveehouderij de milieu- en biologische aan- en afvoerposten netto ongeveer gelijk zijn. Hierdoor is de ontwikkeling van het bodem- en het bedrijfsoverschot in de melkveehouderij voor stikstof gelijk. Een uitzondering vormen de bedrijven in de veenregio: hier is als gevolg van de relatief grote netto mineralisatie het bodemoverschot aanzienlijk groter dan het bedrijfsoverschot (figuur 2).