De minister van LNV heeft in 2001 op goede gronden geconcludeerd dat de vaststelling van mond- en klauwzeer (MKZ) in Kootwijkerbroek in 2001 door het laboratorium juist was. De betrokken dieren zijn terecht als verdacht van MKZ aangemerkt.
Deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) vormt de juridische ontknoping van langslepende procedures over de gevolgen van de uitbraak van mond-en-klauwzeer (MKZ) in 2001. Vanwege die dierziekte zijn toen honderdduizenden dieren op grote schaal geruimd om de verspreiding van het zeer besmettelijke virus tegen te gaan. Getroffen veehouders verzetten zich tegen die ruimingen omdat zij niet overtuigd waren dat in hun omgeving daadwerkelijk MKZ was uitgebroken. Zij hadden vooral twijfel of de vaststelling van het laboratorium juist was. Kernvraag is of de lab-uitslagen voldoende betrouwbaar zijn.
Bewijslevering in drie stappen
Het CBb deelt in dit soort zaken de bewijslevering in drie stappen op:
1) Het bewijs (een lab-uitslag) door de minister van LNV
2) Het ontkrachten van de bewijswaarde van de laboratorium-uitslag door de veehouders
3) Het tegenbewijs door de minister van LNV.
De minister mag in principe afgaan op de lab-uitslag vanuit de veronderstelling dat een geaccrediteerd laboratorium de analyse van monsters volgens de standaarden heeft gedaan. Die veronderstelling kunnen de veehouders weerleggen door aan te tonen dat van een standaard is afgeweken én dat deze afwijking(en) de oorzaak kan(kunnen) zijn van een fout analyseresultaat.
Minister mocht zich op analyse-uitslag beroepen
De veehouders hebben van het CBb gelijk gekregen dat het laboratorium niet steeds de voorgeschreven standaarden volgde. Voor de beoordeling benoemde het CBb drie deskundigen. Deze concluderen dat het afwijken van de standaarden de eindconclusie van het laboratorium niet aantast. Die conclusie van de deskundigen heeft het CBb gevolgd. De minister mag zich op de analyse-uitslag van het laboratorium blijven beroepen. Dit houdt in dat de minister op goede gronden heeft geconcludeerd dat de vaststelling van het laboratorium juist was. De betrokken dieren zijn terecht als verdacht van MKZ aangemerkt. Het CBb acht verder het ruimen van de dieren niet disproportioneel.
Emotionele schade veehouders
De beroepen van de veehouders zijn ongegrond. Het CBb bood de veehouders ruimschoots gelegenheid om hun kritiek op de laboratoriumtesten hard te maken. De procedures hadden echter sneller moeten verlopen. Voor de lange duur van de procedure krijgen de veehouders een vergoeding voor de geleden emotionele schade.
Bekijk hier de volledige uitspraak van het CBb.
Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven