Zelfzuivelaars vormen een aparte categorie melkveebedrijven. In het fosfaatrechtenstelsel worden zij afzonderlijk behandeld omdat op deze bedrijven de melkproductie per koe niet goed bekend is. Dit geldt voor de referentiedatum van 2 juli 2015 en ook in de huidige situatie. RVO scheert nu voor het gemak alle zelfzuivelaars over één kam.
Volgens de meststoffenwet is een zelfzuivelaar een melkveebedrijf dat minder dan 50 procent van de geproduceerde hoeveelheid aan een zuivelfabriek levert. De melkproductie per koe wordt voor iedere zelfzuivelaar vastgesteld op 7.500 kg per koe. Het ureumgetal wordt standaard op 26 bepaald. Dit is natuurlijk nogal vreemd. Bedrijven met hoogproductieve Holstein-koeien worden daarmee gelijkgeschakeld met laagproductieve Jersey-koeien. De fosfaatproductie wordt in het eerste geval onderschat en in het tweede geval overschat.
Toekenning fosfaatrechten
In januari ontvingen zelfzuivelaars nog een ‘beschikking fosfaatrechten’ op basis van de werkelijke melkproductie per koe op 2 juli 2015. Dit was ook de basis van het fosfaatreductieplan in 2017. Maar in het voorjaar bedacht RVO zich en verstuurde nieuwe beschikkingen aan de zelfzuivelaars, nu op basis van de standaardproductie van 7.500 kg per koe. De afwijkingen met de eerste beschikking zijn vaak groot en de gevolgen voor individuele melkveehouders kunnen dit ook zijn.
Bij hoogproductief vee minder fosfaatrechten
Zelfzuivelaars met hoogproductief vee ontvangen in de herbeschikking ineens minder fosfaatrechten. Omdat ze in hun jaarlijkse mestboekhouding ook met de lagere 7.500 kg per koe moeten rekenen, maakt dit op korte termijn weinig uit. Maar als ze in een jaar meer dan 50 procent aan de fabriek leveren dan moeten ze wel weer met de werkelijke hoge melkproductie per koe rekenen. Dan komen ze tot de conclusie dat ze ruim over hun fosfaatquotum hebben gemolken met een boete tot gevolg. Ook als zo’n bedrijf stopt met zelfzuivelen en weer 100 procent aan de fabriek gaat leveren komt het ineens fosfaatrechten tekort. RVO heeft tot nog toe geen oplossing aangegeven voor dit probleem. Het lijkt er op dat zo’n melkveebedrijf tegen die tijd bij de rechter de boete moet aanvechten. Een positief gevolg voor zelfzuivelaars met hoogproductief vee is dat ze als meer grondgebonden worden gezien. In sommige gevallen vervalt daardoor de korting van 8,3 procent in zijn geheel. In andere gevallen wordt de korting soms lager, tot het niveau van grondgebondenheid. Als een zelfzuivelaar met hoogproductief vee er helemaal mee stopt dan zijn er minder fosfaatrechten om te verkopen. Dit kan ook als een nadeel worden gezien.
Bij laagproductief vee meer fosfaatrechten
In eerste instantie lijkt het positief dat een zelfzuivelaar met laagproductief vee ineens op 7.500 kg per koe wordt gesteld. Hij ontvangt meer fosfaatrechten dan in de aanvankelijke beschikking. Bij een eventuele bedrijfsbeëindiging kunnen er dus meer rechten worden verkocht. Toch zijn er ook hier soms fl inke negatieve gevolgen. Want een grondgebonden bedrijf kan door de kunstmatige ophoging van de melkproductie per koe ineens als niet-grondgebonden worden gezien. Dan wordt door RVO een korting toegepast tot maximaal 8,3 procent. Dit is een zeer onterechte situatie die ongetwijfeld uitgeprocedeerd gaat worden tot aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het is heel logisch dat ook een zelfzuivelaar afgerekend wil worden op zijn eigen prestaties. Het kunnen bijsturen van de melkproductie en/of het ureumgetal om aan de fosfaatnorm te voldoen wordt hem uit handen geslagen. Een zelfzuivelaar kan niet beloond worden voor betere prestaties.