Op 7 november jl. heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). In de uitspraak beantwoordt het Hof de vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in enkele lopende beroepsprocedures had gesteld.
Deze hadden betrekking op de toelaatbaarheid van een juridisch systeem als dat van het PAS in het licht van de eisen van de Europese Habitatrichtlijn. De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 7 juni jl. verzocht om een brief, zodra de uitspraak van het Hof bekend is.
Uitspraak Hof
Volgens het Hof is een juridisch systeem als dat van het PAS toelaatbaar. Toestemmingsbesluiten voor stikstofdepositie veroorzakende activiteiten kunnen daar in beginsel op worden gebaseerd. De wetenschappelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan het programma en de maatregelen waarop deze onderbouwing is gebaseerd, moeten wel voldoende zekerheid bieden dat de natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden geen schade ondervinden van deze activiteiten. De lat daarvoor ligt hoog, zo blijkt uit de uitspraak van het Hof, die op dat punt ook terugverwijst naar de vaste jurisprudentie van het Hof. Dat geldt temeer – zo benadrukt het Hof – waar de natuur zich niet in een goede staat van instandhouding bevindt door overbelasting met stikstof, zoals op veel plaatsen in Nederland het geval is. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of de onderbouwing en de daaraan ten grondslag liggende maatregelen aan de eisen voldoen. Het Hof doet daarover geen uitspraak.
Ook vrijstellingen van de vergunningplicht voor activiteiten die een stikstofdepositie veroorzaken beneden de grenswaarden en voor beweiden en bemesten zijn in beginsel toelaatbaar. Ook hier stelt het Hof als eis dat de wetenschappelijke onderbouwing van de vrijstellingen voldoende zekerheid moet bieden dat aantasting van de natuurwaarden is uitgesloten. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of de onderbouwing aan de eisen voldoet. Het Hof doet daarover geen uitspraak.
Voortzetting PAS
De bevoegde gezagen voor vergunningverlening op grond van het PAS hadden voorafgaand aan de uitspraak van het Hof afgesproken om de vergunningverlening aan te houden, tot de eventuele gevolgen van de uitspraak zorgvuldig in beeld waren gebracht. Op 15 november jl. hebben de betrokken overheden – gedeputeerde staten van provincies en de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Infrastructuur en Waterstaat – met elkaar vastgesteld dat de toestemmingsverlening kan worden voortgezet, binnen de kaders zoals die eerder door de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn vastgesteld, omdat de uitspraak zich hier niet tegen verzet.
Minister Schouten heeft de kamer met de brief van 13 maart jl. over deze kaders geïnformeerd. Kort gezegd komen deze erop neer dat voor vergunningverlening vooralsnog geen beroep kan worden gedaan op 40% van de vrije ontwikkelingsruimte (segment 2) voor stikstofdepositie. Deze 40% dient als buffer, zodat onomkeerbare gevolgen voor de natuur worden voorkomen totdat de Afdeling zich heeft uitgesproken over de vraag of de onderbouwing van het PAS voldoet. Op dat punt heeft de Afdeling eerder aanvullende informatie gevraagd aan de bij het programma betrokken overheden. De inmiddels aan de Afdeling verstrekte informatie en de nog verder te leveren informatie over deze onderbouwing, zullen bij de einduitspraak door de Afdeling worden beoordeeld.
De uitspraak van het Europees Hof bevestigt het belang van de uitvoering van bron- en herstelmaatregelen die onderdeel van het PAS zijn. De PAS-partners gaan hier dan ook mee door.
Vervolg juridische procedure
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal met inachtneming van de uitspraak van het Europese Hof een einduitspraak moeten doen in de betrokken beroepsprocedures. De Afdeling heeft de partijen bij de bodemprocedure in de gelegenheid gesteld om voor 10 december a.s. schriftelijk in te gaan op de betekenis van de uitspraak van het Hof voor de lopende beroepsprocedures. Medio februari 2019 heeft de Afdeling een zitting gepland. In het voorjaar 2019 wordt de einduitspraak verwacht.
Bron: Tweede Kamer, 22-11-2018