Voor zowel dierenarts als veehouder is er nog een wereld te winnen als het om de transitieperiode gaat. Dat kwam naar voren op een bijeenkomst die FarmLabo onlangs in samenwerking met Elanco organiseerde. Een belangrijke conclusie was dat het vooral draait om bewustwording.
Voor het opsporen van probleemkoeien biedt FarmLabo het instrument BoviLab. Dit is een apparaat waarmee de dierenarts naast de waardes ureum, calcium, fosfor en magnesium ook NEFA en BHBZ kan meten. “Die laatste zijn twee parameters die je nodig hebt om iets over het energieniveau rond afkalven te kunnen zeggen”, aldus Mark van Kleef van Farmlabo. Van Kleef is één van de initiatiefnemers achter Farmlabo en daarnaast dierenarts.
BoviLab is speciaal voor koeien gemaakt en gevalideerd. “In het begin noemden we het een cow-side test. Dat is niet helemaal het goede woord. Je kunt de test wel naast de koe doen, maar handiger is om het om de test op kantoor of op de dierenartsenpraktijk uit te lezen. Daarom noem ik het liever een point-of-care-test. Met andere woorden: testen op het moment dat het nodig is, zonder dat er een extern laboratorium aan te pas hoeft te komen.” BoviLab kan in drie gevallen worden ingezet: in de transitie, bij downer-koeien en bij vermoeden van een verstoorde leverfunctie.
Gedrag veranderen
Als dierenarts richt Van Kleef zich uitsluitend op preventief begeleidingswerk en daarbij speelt BoviLab een belangrijke rol. “Preventief werken heeft de toekomst. Dan wordt er van de dierenarts een pro-actief beleid verwacht. Wij helpen de veehouder het beter te doen. Ik zeg wel eens dat we geen koeien behandelen, maar mensen. We proberen gedrag te veranderen. Soms kan een kleine verandering grote verbeteringen teweegbrengen. Het wordt daarom steeds belangrijker om subklinische ziektes naar boven te halen en de veehouder ervan te overtuigen dat er iets speelt. Daar heb je bloedonderzoek voor nodig. Meerwaarde van BoviLab is dat de dierenarts het momentum heeft. Dezelfde dag of de dag erna kan de uitslag worden besproken met de veehouder. Samen met de voervoorlichter kan tot een advies worden gekomen.”
Welke dieren tappen in de transitieperiode?
In de begeleiding van bedrijven rondom de transitie tapt Van Kleef close-up koeien, doorgaans tussen de twintig en twee dagen voor afkalven en verse koeien één tot tien dagen na afkalven. Op een bedrijf van honderd tot 150 koeien tapt de dierenarts meestal acht dieren. Vier verse en vier close-up-koeien. Als er geen vier verse koeien zijn, tapt hij vijf close-up koeien en drie verse.
Van Kleef benadrukt dat het geen zin heeft om zieke dieren te tappen. “Daar komt altijd wel wat uit, dat is leuk. Maar in de bespreking van de uitslag gaat de focus dan uit naar het zieke dier, terwijl het over het koppel moet gaan.”
Wat moet je meten?
Van Kleef richt zich bij transitiekoeien op energie, calcium en eiwit. Bij energie kijkt hij naar NEFA-niveau voor en na afkalven en naar de BHBZ na afkalven. Voor wat betreft calcium kijkt hij of het calciumniveau na afkalven verlaagd is. Als er aanwijzingen zijn op subklinische melkziekte, dan kijkt hij ook naar het calciumniveau voor afkalven. Dat kan te laag zijn, wat betekent dat het calciummetabolisme moet worden aangewakkerd.
Eiwit wordt gemeten middels ureum. Is het ureumgehalte voor afkalven laag, dan is er aanleiding om de biestkwaliteit te gaan meten. Is het ureumgehalte na afkalven laag, dan is er aanleiding om te kijken of de koeien wel goed opstarten. Zitten ze hoog, dan heeft dat voor de gezondheid niet direct gevolgen, maar het is wel het teken dat het qua eiwitefficiëntie beter kan.
Close-up koeien te ver uit zicht
Van Kleef pakt er een voorbeeld van een uitslag bij van een bedrijf waar hij bij geroepen werd omdat de veehouder vond dat de koeien te slecht drachtig werden. Met drachtigheidsonderzoek kwam hij geen heel gekke afwijkingen tegen. Uit bloedonderzoek bleek dat de NEFA’s voor afkalven duidelijk te hoog waren.
Van Kleef heeft hier wel een verklaring voor. “Deze veehouder heeft een prachtige close-up stal. Echter staat deze helemaal achteraan op het erf, dus uit het zicht. Te vaak ligt er geen of te weinig voer. Dat is een beetje inherent aan dit bedrijf. De arbeid is schaars, daardoor is het vaak net wel, net niet. Dat zie je ook aan de ureumwaardes in de close-up. Die zijn ook aan de lage kant. Brix-waarde van de biest meten doet hij echter niet, vanwege de extra arbeid die dit kost. Ook bij de verse koeien is het ureumgehalte aan de lage kant. Door consequenter te voeren en het eiwit in het rantsoen nog iets te verhogen, kan deze veehouder veel betere resultaten halen. De kunst voor de dierenarts als begeleider is om dat goed over te brengen. De resultaten uit BoviLab helpen hierbij.”
75 procent van de ziektes tijdens transitieperiode
In de transitie is voor veel bedrijven nog veel winst te halen, weet ook Angelique Rijpert-Duvivier, senior technisch consultant van Elanco. “Als je aan een melkveehouder vraagt wat hij of zij de komende jaren wenst, dan is het antwoord vaak dat het lekker moet lopen, weinig gedoe met koeien en makkelijk opstarten. Dat gecombineerd met veel melk, koeien die lang meegaan en snel drachtig zijn. Een belangrijke sleutel daarvoor ligt in de transitieperiode.” Rijpert vertelt dat 75 procent van alle ziektes bij melkkoeien plaatsvindt tijdens de transitieperiode. Dertig tot vijftig procent van de koeien wordt klinisch of subklinisch ziek na afkalven. Er is dus nog veel te doen.”
Ziekte, ernstig of gering, zorgt voor onderprestatie. Het heeft effect op productie, vruchtbaarheid en langleefbaarheid en raakt dus ook dierwelzijn en duurzaamheid. Rijpert-Duvivier laat resultaten zien van een onderzoek bij derdekalfs- en oudere dieren op veertien bedrijven. Te zien is onder andere dat op één en hetzelfde bedrijf koeien zijn die tussen dertig en 65 dagen lactatie dagelijks 65 liter geven, terwijl er ook koeien zijn in dezelfde lactatiefase die nog geen veertig liter geven. Genetisch zitten de dieren per bedrijf dicht bij elkaar.
“Er zijn dus dieren die niet aan hun potentieel komen. Als we die underperformance in de eerste zestig dagen kwijt kunnen raken, dan doen we heel veel. Voor veel veehouders zijn er dus kansen om het nog beter te doen.” Rijpert-Duvivier noemt daarbij het monitor + manage + bescherm-principe van Elanco als instrument. “Het monitoren met Bovilab kan hier onderdeel van uitmaken. Vervolgens is het dan zaak op koppelniveau risicofactoren in kaart te brengen en om te zetten in managementacties. Risicokoeien moeten extra beschermd worden.”
Hoe lang staan de koeien droog?
Volgens Rijpert-Duvivier zit het hem vaak in kleine, praktische zaken. “Alle veehouders vinden de transitieperiode heel belangrijk. Dat zeggen ze, maar in de praktijk handelen ze er niet altijd naar. Zo vraag ik veehouders vaak naar de droogstandslengte op het bedrijf. Zeven weken, wordt er dan bijvoorbeeld genoemd. Maar ga je dan in de data kijken, dan blijkt dat de droogstandslengte enorm varieert tussen koeien. Dit terwijl de voeding wel is afgestemd op die zeven weken. Dat heeft direct gevolgen voor de volgende lactatie. Bij een te korte droogstand klopt je voedingsstrategie niet meer, want koeien hebben veel te kort op het droogstandsrantsoen gestaan. Een langere droogstand geeft weer meer kans op vervetting en dus ketose of spijsverteringsproblemen tijdens de lactatie.”
Tekst en beeld: Gerben Hofman