Wat zijn de ervaringen en resultaten van 4 jaar Home Made Eiwit (HME)? In twee pilotgroepen, de één in het westen en de ander in het oosten van het land, werken melkveehouders samen om hun eiwitmanagement naar een hoger plan te brengen. De focus ligt daarbij op goed voeren en goed telen. Hoe lukt het de deelnemers om zoveel mogelijk eiwit van eigen land goed te benutten?
Ureumgehalte als indicator eiwitbenutting
De afgelopen jaren hebben de HME-deelnemers stappen gezet in de teelt en benutting van eiwit van eigen land, bijvoorbeeld door de opname van vers gras te verhogen. Daarnaast was er veel aandacht voor het bijsturen van het rantsoen op basis van het ureumgetal in de tankmelk; dit gehalte zegt namelijk iets over de eiwitbenutting. Een daling van het ureum met gelijkblijvende productie en gehaltes, betekent een betere benutting van het eiwit en minder stikstof in de urine. Een stijging van het ureum betekent dus een lagere benutting van het eiwit.
Resultaten na vier jaar
In de 4 jaar dat het project loopt, zijn er goede resultaten behaald. Het gemiddelde ureumgehalte lag bij de groep in het oosten van het land in 2019 op 22. Bij de groep uit het westen was het iets meer dan 23. In 2022 zijn deze aantallen respectievelijk gedaald naar 19 en 19,5. Zie onderstaande grafiek voor de gemiddelden van de afgelopen jaren:
Ook met het RE/kVEM-gehalte zijn flinke sprongen gemaakt. Hoe lager dit gehalte is, hoe beter het eiwit wordt benut. Dit gaat (meestal) hand in hand met het ureumgehalte in de melk. Ze stijgen allebei, of ze dalen allebei. Bij beide groepen is gemiddeld een daling te zien in de loop van de jaren. In het westen is in 2020 een uitschieter omhoog geweest. In het westen zijn de cijfers tussen 2019 en 2022 van 173,6 gedaald naar 170,3. In het oosten ging het van 167 naar 159, zie ook onderstaande grafiek.
Sturen op ureum
Door veranderingen van het ureum in de tankmelk goed in de gaten te houden, is bijsturen met de hoeveelheid eiwit en energie in het rantsoen mogelijk. Iedere deelnemer aan het project deed dit op zijn eigen manier. Voor een verlaging van het gehalte is het vooral belangrijk meer energie te voeren en minder eiwit. Twee van de deelnemers, elk uit een andere pilotgroep, vertellen hoe zij dat op hun bedrijf doen.
Dirk Verlaan (groep West)
“Ik doe niet zo heel veel anders en toch is het ureumgehalte lager geworden. Ik zorg wel bewust voor minder ruw eiwit in het krachtvoer, dat heeft natuurlijk wel een rol gespeeld in het lagere ureumgehalte. Beweiden doe ik op grover gras, dat heeft iets lager ruw eiwit. Verder denk ik dat de natuur gewoon meewerkt.
Het ureumgehalte was aan het begin van het project 23 en werd 20, én mijn productie is omhooggegaan. Het eiwit wordt dus echt beter benut. Dit jaar is het ureumgehalte 13 à 14, dat is wel heel laag. Ik heb het idee dat dit niet goed is voor de weerstand van de koeien.
Dat is ook het mooie van de projectgroep en de bijeenkomsten is ook dat je met elkaar kunt overleggen. Ondanks de verschillen tussen de bedrijven, kun je dit soort dingen met elkaar bespreken. Een andere deelnemer denkt ook dat de weerstand van de koeien in gevaar komt bij hele lage ureumgehaltes. We kunnen het niet onderbouwen, maar het is wel prettig dat een ander uit de groep hetzelfde idee heeft.”
Johan Bolks (groep Oost)
“Ik ben een fanatiek beweider. Daardoor heb ik te maken met meer speling in het ureumgehalte. Dit merk je aan de melk en aan de samenstelling van de mest en natuurlijk zie je dat in de ureum- uitslagen. Mijn streven is om het ureumgehalte tussen de 15 en 20 te houden, onder de 15 gaat de productie omlaag. Met nieuw gras stijgt het ureumgehalte vaak, maar dat zie je pas achteraf. Daar probeer ik op in te spelen met het stalrantsoen.
De droogte speelt een grote rol in het ureumgehalte in de tankmelk. Het eiwitgehalte in het gras is op dit moment erg laag, dus voer ik nu eiwit aan om het ureumgehalte op peil te houden. De koeien zijn ook niet erg tevreden met het gras op dit moment.
In de pilotgroep leren we veel van elkaar, ook al verschillen de bedrijven sterk. Wij doen overdag bijvoorbeeld weidegang, anderen doen alles op stal. We pikken veel van elkaar op, zeker als je bij elkaar langskomt. We stellen kritische vragen en sparren met elkaar.”
Bron: Verantwoorde Veehouderij