De melkveehouderij in Nederland ziet de kostprijs flink oplopen terwijl marges zich positief ontwikkelen. Hoe verhoudt zich dit tot Duitsland, Denemarken en Ierland? En welke impact ervaren melkveehouders in de Verenigde Staten (VS) en Nieuw-Zeeland? In deze update lees je meer over de ontwikkelingen van de kostprijs en de invloeden daarvan in binnen- en buitenland.
Recordhoge melkprijzen én kosten: een mix aan oorzaken
Wereldwijd blijft het aanbod van zuivel achter bij de vraag naar zuivel. Dit beeld schetst de Rabobank al in zijn laatste zuivelupdate. De onderwerpen die momenteel spelen zijn niet nieuw, maar door de combinatie van factoren zijn zowel de kostprijzen en de opbrengstprijzen naar een hoger niveau getild. Zo waren de prijzen op de grondstoffenmarkt eind vorig jaar al op een hoger niveau. De inflatie nam sinds de coronaperiode toe en geopolitieke spanningen zijn verder geëscaleerd. De wereldwijde melkaanvoer staat al wat langere tijd onder druk. Recente rentestijgingen in de belangrijkste zuivelexporterende landen vormen een extra drempel voor melkveehouders om de melkproductie te verhogen. Door hogere investeringskosten, gecombineerd met een hoge rente, wordt er minder geïnvesteerd. Een geval van slechte timing?
De mix aan factoren heeft dus ook impact op de wereldwijde zuivelmarkt. Welke factoren hebben het meeste impact? Denk aan (extreme) weersomstandigheden, geopolitieke spanningen en verstoringen van handel door de coronapandemie. Logistiek kwam de handel in de problemen door lockdowns in China en zo is er al een tijd geen export vanuit de havens in Oekraïne. Ook gestegen containerkosten in combinatie met lage voorraadniveaus in de keten helpen niet mee. Lees daarover meer in het rapport ‘Cutting Costs and Emissions in Reefer Container Use’. Andere factoren zijn een onverwacht fors herstel van de consumentenvraag na het opheffen van de lockdowns, het personeelstekort en tekorten aan bouwmaterialen en machines. Tot slot: inflatie. Deze wil de Centrale Bank dempen met bepaalde maatregelen waardoor de rente oploopt.
Mondiale verschillen in kostprijs
De 3 belangrijkste exporterende zuivelregio’s – de VS, Nieuw-Zeeland en Europa – laten zich moeilijk één-op-één met elkaar vergelijken vanwege verschillende productiesystemen en valutaverschillen. Toch is het relevant om te kijken naar de ontwikkelingen van de melk- en kostprijzen in de afgelopen jaren en naar de belangrijkste componenten die de komende jaren zullen veranderen. In figuur 1 vergelijkt Rabobank de kostprijsontwikkeling van Nederland met die van de VS en Nieuw-Zeeland. De Rabobank geeft feitelijk voor ieder land aan wat de beweging is ten opzichte van 2017.
In de grafiek is goed zichtbaar dat de kostprijsontwikkeling in Nederland sinds 2017 relatief stabiel is, terwijl de kostprijs in Nieuw-Zeeland en in de VS de laatste jaren gestegen is ten opzichte van het niveau in 2017. Gezien het relatief hoge, stabiele kostprijsniveau in Nederland, lijkt het erop dat andere landen wat dichter bij de Nederlandse kostprijs in de buurt komen. Kijkend naar de ontwikkeling van de melkprijs ziet Rabobank een daling na 2017, als gevolg van een hoge referentie in dat jaar.
In 2018 en 2019 nam de druk op de melkprijs in de EU verder toe en hingen interventievoorraden boven de markt. In Nieuw-Zeeland en de VS ziet de Rabobank dat de melkprijs na 2018 al een steeg. Waar Nederlandse melkveehouders marges krapper zagen worden, hielden melkveehouders in Nieuw-Zeeland meer over aan de productie van melk. Dit geldt ook voor melkveehouders in de VS, al is dit effect minder groot dan in Nieuw-Zeeland vanwege stijgende kosten in de VS vanaf 2020. Uiteraard is de ontwikkeling van inkomsten buiten het melkgeld ook van invloed op de marge.
“Ook in andere regio’s verbetert de marge, maar deze leidt niet tot een hogere melkproductie.”
In de VS reageren melkveehouders op de hoge inputkosten (voornamelijk voerkosten) door eerder koeien te laten slachten. Er wordt niet zozeer naar stalcapaciteit gekeken, maar naar de extra opbrengsten van de laatste koe. (Financiële) verschillen tussen melkveehouders die (gedeeltelijk) eigen ruwvoer telen en degenen die alle voer aankopen, worden groter. Zeker bij het aflopen van voercontracten worden melkveehouders die voer volledig inkopen geconfronteerd met fors gestegen prijzen. Door de de huidige hoge melkprijzen begint de veestapel in de VS weer te groeien. In Nieuw-Zeeland zijn, naast de hoge inputkosten, uurtarieven en salarispakketten voor functies op de boerderij verhoogd. Dit komt door een krappe arbeidsmarkt, strenge regels voor inreizen als gevolg van de coronapandemie en drempels voor visums voor internationale arbeiders. Hierdoor stijgt de kostprijs voor melkveehouders in Nieuw-Zeeland.
Nederland versus Denemarken en Ierland
Naast het vergelijk met andere continenten, vergelijkt de Rabobank ook de ontwikkeling van de kostprijzen binnen Europa. De Rabobank schetst het gemiddelde beeld dat speelt in Denemarken, Ierland en Duitsland ten opzichte van Europa als geheel (zie figuur 2).
Denemarken
De Deense melkveehouderij staat bekend om de grote omvang van het gemiddelde bedrijf, met een hoog aandeel vreemd vermogen, grote afhankelijkheid van vreemde arbeid en het intensieve bedrijfsmodel. In Nederland is de intensiteit van het bedrijfsmodel meer zichtbaar in de kilogrammen melk per hectare en het aankopen van krachtvoer. In Denemarken meer in de zin van ‘high input, high output’, met relatief veel gebruik van krachtvoer, een hoge melkproductie per koe en veelal jaarrond opstallen. In bepaalde opzichten maakt dit de Deense veehouderij gevoeliger voor prijs- en/of rentestijgingen. Net als in Nederland staat automatisering voor Europese begrippen al op een hoog niveau. Op ongeveer een kwart van de Deense melkveebedrijven wordt momenteel met een robot gemolken.
Veehouderij-breed is in Denemarken het houden van dieren sterk gekoppeld aan de hoeveelheid grond onder een bedrijf. Daarnaast is het verbouwen van voeder- of akkerbouwgewassen naast gras en maïs ook veel gebruikelijker voor een Deens melkveebedrijf. Net zoals in Duitsland hebben eisen met betrekking tot GMO-vrij voer (VLOG-gecertificeerd) de voervoorziening wel uitdagender gemaakt, zeker in een periode met droogte en hoge inflatie.
“In verschillende fases moet de Deense melkveehouderij uiterlijk 2034 voldoen aan scherpere dierenwelzijnseisen”
Uitdagingen voor de toekomst zijn de invulling van arbeid, de schuldpositie – die ook regelmatig gekoppeld is aan relatief korte of zelfs variabele rentevast periodes – klimaatdoelstellingen en eisen omtrent dierenwelzijn. Recent heeft de Deense regering ambitieuze klimaatdoelstellingen opgesteld. Hierin wordt – net als in Nederland – een behoorlijke bijdrage verwacht vanuit de landbouw, (melk)veehouderij en reductie van broeikasgassen vanuit veenweidegebieden. In verschillende fases moet de Deense melkveehouderij uiterlijk 2034 voldoen aan scherpere dierenwelzijnseisen. Dit uit zich met name in flinke stalaanpassingen – of nieuwbouw – die Deense melkveehouders voor die tijd moeten doen. In combinatie met het arbeids- of opvolgingsvraagstuk en de al relatief hoge kapitalisatie is dit een moment waarop heel wat Deens melkveehouders kunnen besluiten om te stoppen of hun bedrijf te verkopen.
Ierland
Ierland staat bekend om zijn seizoensgebonden melkproductie waarbij niet de koe, maar het gras centraal staat. Dit is te zien aan een relatief lage melkproductie per koe en de korte balans. Met deze korte balans bedoelen we het lage (vaste) kostenmodel. Bedrijven zijn erop ingericht om met zo weinig mogelijk middelen – (betaalde) arbeid, gebouwen, machines en krachtvoer – zo (kosten)efficiënt mogelijk melk te produceren. Dit maakt het model minder kapitaalintensief. Dit zorgt ook voor een balans met relatief weinig schuld tegenover de bezittingen. Ondanks de lage schuld wordt er wel relatief veel rente betaald, wat wijst op een hoog rentepercentage.
Voor de groei van de Ierse melkveehouderij is dit ook gelijk een mogelijke beperking. De groei in de periode 2016-2021, met een omvang van 2,2 miljard kilogram melk oftewel een stijging van ruim 30 procent, kan niet los gezien worden van toegang tot ‘nieuw’ land (en het gras wat erop staat) en bedrijven die omschakelden naar melkveehouderij. De liquiditeit van grond in Ierland is erg laag. Ofwel: de grond van de buurman komt nog minder vaak te koop dan in Nederland.
Deze toenemende schaarste aan land voor de melkveehouderij kan ook leiden tot een hogere schuldpositie. Dit is een gevolg van kapitaalbehoefte om grond aan het bedrijf te binden. Daarnaast kan door de hogere veebezetting per hectare (vergeleken met andere veehouderijsectoren) ook de milieugebruiksruimte een uitdaging worden. Kwaliteitseisen op grond- en oppervlaktewater zijn hierbij vaak de eerste hobbel.
Deze ontwikkelingen zetten het huidige lage kostenmodel van Ierland onder druk. Uiteraard is het arbeids- en opvolgingsvraagstuk voor de Ierse melkveehouder ook een uitdaging, maar wel minder groot dan in andere landen. Aan de ene kant komt dit door de absolute lage afhankelijkheid van ingehuurde arbeid, waardoor bedrijven flexiber zijn (loonwerker meegerekend). Aan de andere kant is mogelijk het sentiment om melkveehouder te worden of om op een melkveebedrijf te werken net iets positiever dan in andere landen, als je naar het gehele plaatje kijkt. Alternatieven om buiten de landbouw te gaan werken is in veel Ierse streken veel lager is dan in andere landen.
Nederland versus Duitsland
Duitsland is het voorbeeld van een land waar de regionale verschillen groter zijn dan de verschillen tussen landen onderling. Zowel de Duitse melkveehouderij als zuivelketen is sterk gefragmenteerd. Landbouwbeleid in Duitsland is meer decentraal geregeld. Vergeleken met de Nederlandse provincies hebben de Duitse bondslanden over het algemeen meer invloed op de invulling van het landbouwbeleid in hun regio. Dit alles uit zich grofweg in 3 gebieden met onderling sterke verschillen.
“Nog ruim 30 procent van de bedrijven in bondsland Bayern heeft koeien in aanbindstallen en voldoet niet aan de eisen voor dierenwelzijn.”
Het zuiden (Bayern)
Dit gebied kenmerkt zich door het relatief grote aantal kleine en extensieve bedrijven, met minder dan 30 melkkoeien. Bijna een kwart van het Duitse melkvolume en aantal melkveebedrijven bevindt zich in bondsland Bayern en is daarmee de grootste zuivelstaat in Duitsland. Door de beperkte schaal en arbeidsintensiteit zijn kostprijzen bovengemiddeld. Ondanks dat er ook grote melkveebedrijven met modernere ligboxstallen te vinden zijn, vooral in het noordelijke deel, heeft nog steeds ruim 30 procent van de bedrijven koeien in aanbindstallen. Deze stallen voldoen niet aan de ‘toekomstige’ dierenwelzijnseisen die Duitsland nastreeft.
Dit betekent dat veel melkveehouders voor de keuze staan om fors te investeren in een stal. Een investering die op basis van de huidige omvang en marges van de afgelopen jaren vaak niet rendabel is. Er wordt wel gekeken naar alternatieven om de kosten nog een beetje te drukken. Regelmatig is de locatie (middenin of dichtbij een dorp) ook een beperkende factor. De afgelopen jaren zag De Rabobank al een versnelling in de teruggang van het aantal melkveebedrijven en het melkvolume. De hierboven genoemde factoren, in combinatie met het opvolgingsvraagstuk, dragen hier zeker aan bij.
De zuivelketen in het zuiden van Duitsland is ook sterker dan in de andere regio’s toegespitst op de regionale voorziening van zuivelproducten, met ook relatief veel kleinere verwerkers. Melkprijzen zijn in deze regio vaak ook iets hoger en stabieler. Dit jaar hebben melkverwerkers wel wat meer moeite gehad om hun melkprijzen te verhogen. Dit komt omdat een relatief groot deel van het melkvolume vastligt in langlopende retailcontracten voor bijvoorbeeld melk en verse zuivelproducten.
Oost-Duitse bondsgebieden (Brandenburg)
In de voormalige Oost-Duitse bondsgebieden (Brandenburg) zijn niet veel, maar wel ‘gemiddeld’ de grootste melkveebedrijven van Duitsland te vinden. Vaak gaat het hier om oude grootschalige gemengde staatsbedrijven met stalsystemen die niet voldoen aan de dierenwelzijnseisen. Naast melkvee is er vaak ook nog een akkerbouwtak aanwezig. Net zoals in de zuidelijke bondsstaten is ook hier de afgelopen jaren een versnelling in de teruggang van het aantal bedrijven – ook onder de grotere bedrijven – en melkvolume zichtbaar.
Ondanks dat er de afgelopen decennia wel is geïnvesteerd in de modernisering van stalsystemen, net zoals in zuidelijke bondsstaten, voldoen veel stallen niet aan de toekomstige dierenwelzijnseisen die Duitsland nastreeft. Ook al lagen de kosten op deze bedrijven relatief laag, was hier de afgelopen jaren ook onvoldoende marge aanwezig om de investering in een nieuwe stal rond te rekenen.
Dit komt door een combinatie van factoren. Uitbetaalde melkprijzen in deze regio waren de afgelopen jaren vaak lager dan in andere delen van Duitsland. Droogte – in combinatie met eisen omtrent GMO-vrij voeren – heeft bedrijven regelmatig parten gespeeld. Daarnaast zijn oplopende pachtprijzen en competitie om grond (bijvoorbeeld door investeerders of aanwending voor niet agrarische doeleinden) ook een punt van aandacht. Ook door de historie van deze bedrijven is veel grond onder de bedrijven gebonden door pacht.
Om dezelfde reden heeft arbeid en bedrijfsopvolging wel een eigen dynamiek in deze regio. Zo is de structuur van een ‘familiebedrijf’ en opvolging binnen de familie veel minder sterk aanwezig. Bedrijven maken veel gebruik van vreemde arbeid (zie figuur 4), al vertekent dit beeld wel doordat er vaak ook akkerbouw aanwezig is (gemengde bedrijven). Landelijke gebieden in Oost-Duitsland hebben te maken met vergrijzing en jongeren die wegtrekken, wat de uitdaging om arbeid en opvolgers te vinden nog groter maakt. Alle bovengenoemde factoren dragen bij aan onzekerheid over een toekomstig verdienmodel binnen de melkveehouderij. Hierdoor zijn bedrijven terughoudend met (lange termijn) investeringen en wordt de melkveetak soms afgebouwd of komen stallen leeg te staan.
Nedersaksen
Dit is een regio die qua bedrijfsopzet en (modernere) stalsystemen veel overeenkomsten heeft met Nederland en Denemarken. Geografisch en qua omvang zit het er ook tussenin. De intensiteit in kilogrammen melk per hectare is wel lager dan in Nederland.
De druk om stalaanpassingen te moeten doen vanwege eisen aan dierenwelzijn is aanwezig, maar minder groot dan in de andere regio’s. Over bedrijfsopvolging, arbeid en marges kan hetzelfde worden gezegd. De teruggang in melkvolumes is daardoor ook minder zichtbaar dan in de andere Duitse regio’s. Uitdagingen rond waterkwaliteit en bemestingsnormen zijn actueel in deze regio.
Impact op boerenerf in Nederland wisselend
Gezien het huidige (historisch) hoge melkprijsniveau zou je verwachten dat melkveehouders meer melk produceren. Toch valt de melkproductie in Nederland al maanden op rij lager uit dan vorig jaar. Eén van de oorzaken is de kwaliteit van het ruwvoer in 2021 als gevolg van een natte start van het seizoen. Daarnaast ook door hoge kosten voor voer, kunstmest, diesel, loonwerk en energie, extreme weersomstandigheden (droogte) en de prijsontwikkeling en afroming van fosfaat. Er zijn ook factoren waardoor het melkvolume kan stijgen, waaronder melkprijzen op uitzonderlijk hoog niveau en een goede ruwvoerwinning begin dit jaar.
Maar een paar van bovengenoemde factoren komen af en toe voor; de meeste zijn van structurele aard en hier dient de melkveehouder voor langere periode rekening mee te houden. Daarbovenop komen nog EU-beleidswijzigingen die komende jaren worden ingevoerd. Het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) wordt per 1 januari 2023 ingevoerd. Hiervoor schrijven lidstaten een Nationaal Strategisch Plan, waarin staat hoe hier op nationaal niveau invulling aan te geven. Daarnaast komt de Green Deal samen met de Farm to Fork en Fit for 55 strategie. Dit zijn richtlijnen voor toekomstig landbouwbeleid op Europees en nationaal niveau.
Ook zijn er duurzaamheidseisen vanuit de markt. Zo hebben diverse retailers ambitieuze doelen gesteld om emissies te verminderen. Lees daar meer over in het rapport van Rabobank. De ontwikkelingen op gebied van beleid en doelstellingen van ketenpartijen gelden uiteraard ook voor andere EU-landen. Deze leiden tot nieuwe productiestandaarden voor de EU die nu nog niet in de prijzen zijn inbegrepen. De importtarieven aan de grenzen van de EU zullen dan naar verwachting ook niet zomaar verdwijnen. Producten van buiten de EU die niet aan dezelfde standaarden voldoen, kunnen niet zomaar binnengelaten worden. Dit vormt een discussiepunt voor een gelijk speelveld. Het wordt dan lastiger om bij Free Trade Agreements tot dezelfde basis te komen, door toenemende verschillen in productiestandaarden.
De margeontwikkeling op het gemiddelde melkveebedrijf is positief en de Rabobank verwacht dan ook dat 2022 het beste jaar wordt sinds 2017 (zie figuur 5). Toch verwacht de Rabobank niet dat de huidige marges zorgen voor een sterke toename van de melkproductie op bedrijfsniveau en landelijk niveau (zie figuur 6). Ten eerste omdat de marginale kosten (extra kosten om 1 kilogram melk extra te produceren) momenteel hoog zijn. Ten tweede is dit voor sommige melkveehouders het moment om eerder uitgestelde investeringen te doen, in plaats van te groeien. Ten derde is de Nederlandse melkproductie gelimiteerd door de fosfaatrechten en de onzekerheid met betrekking tot de voorgenomen stikstofplannen van de overheid.
Ook per melkveebedrijf verschilt de impact van de oplopende inflatie. Melkveebedrijven die relatief extensief zijn, veel eigen arbeid inzetten en weidegang toepassen of de melk in een concept leveren, hebben op dit moment een betere marge dan bedrijven die veel voer aankopen, volledig werken met loonwerk, een hoge mate van automatisering hebben en koeien jaarrond opstallen. Melkveebedrijven met een voer- en/of energiecontract vormen hierop momenteel de uitzondering; al komt dit in de praktijk nog beperkt voor.
Hoeveel en hoe snel zuivelverwerkers kunnen profiteren van hogere prijzen, en dus in staat zijn een hogere melkprijs uit te betalen, hangt grotendeels af van de product/markt combinatie. Een relatief grote blootstelling aan lange termijn retailcontracten – gebruikelijk bij bijvoorbeeld kaas en verse melk – zorgt over het algemeen voor een vertraging in prijswijzigingen voor boerderijmelk. De toch al vaak lage marges op contracten voor private label melk zorgden ook voor frictie in de onderhandelingen met retailers. Een focus op A-merken kan ook uitdaging met zich meebrengen, aangezien consumenten als gevolg van inflatie eerder geneigd zijn over te stappen naar huismerken. Een relatief grote blootstelling aan export/handel kan juist zorgen voor een relatief snelle prijsstijging.
De impact van prijsinflatie in de keten wordt als eerste zichtbaar in de schakels aan het begin van de keten. Hiervoor zijn 2 redenen. Ten eerste duurt het even voordat hogere kosten doorberekend worden naar de consument, bijvoorbeeld door lopende contracten met retailers. Ten tweede weet de Rabobank dat historisch gezien hogere kosten vaak niet volledig worden doorberekend naar de consument en dus gedeeltelijk in de keten worden geabsorbeerd.
Conclusie
Op detailniveau verschillen de uitdagingen per land, maar op een iets hoger niveau zijn de overeenkomsten, vooral tussen Europese landen, veel groter. In brede zin speelt in elk land onzekerheid over een toekomstig verdienmodel, een duurzame marge, bedrijfsopvolging en beschikbaarheid van arbeid. De mate waarin kan per land verschillen, de focus ligt in het ene land net even wat anders dan in het andere.
“Uiteindelijk heeft ieder land te maken met de 3 duurzaamheidsthema’s: dierenwelzijn, biodiversiteit (waaronder stikstof) en klimaat.”
Uiteindelijk heeft ieder land te maken met de 3 overkoepelende duurzaamheidsthema’s: dierenwelzijn, biodiversiteit (waaronder stikstof) en klimaat. Vanuit regelgeving is de discussie over dierenwelzijn duidelijk aanwezig in Duitsland, gevolgd door Denemarken. Biodiversiteit is op dit moment het meest actueel in Nederland. Op klimaat is Denemarken (vooralsnog) het meest ambitieus. De Kaderrichtlijn Water en ook de derogatie zijn zaken die in de 4 landen duidelijk punten van aandacht zijn.
Je zou het kunnen vergelijken met een triatlon. Het gaat erom dat je alle onderdelen volbrengt. In welke volgorde en met welke voorwaarden dat gebeurt, verschilt per land. Daarnaast zullen alle EU-lidstaten in de toekomst ook invulling moeten gaan geven aan de ambities van de Europese Commissie, waarbij de combinatie van de Green Deal (Farm to Fork en Fit For 55) als richtlijnen voor toekomstig (landbouw)beleid gebruikt worden. En als regelgeving de richting niet bepaalt, dan zal de maatschappij op onderdelen bepaalde grenzen stellen, zoals de Duitse retail nu al doet met hun Haltungsformen.
De huidige omstandigheden zijn aanleiding om de (forse) kosteninflatie door de gehele zuivelketen heen te verrekenen. De consument kan komende maanden rekenen op een verdere prijsstijging van (zuivel)producten. Een gedeelte van deze kostenstijging is van structurele aard en gezien de ontwikkelingen die de komende jaren op de sector afkomen, komen hier nog extra kosten – en wellicht ook opbrengsten – bij.
Bron: Rabobank