De Koeien & Kansen-deelnemers werken aan een aantal doelen tegelijk op hun bedrijf. Deze doelen hebben betrekking op methaanemissie, broeikasgasemissies, ammoniakemissie, eiwit van eigen land en het RE-gehalte in het rantsoen. Daarnaast hebben ze oog voor biodiversiteit.
Tegelijk goed presteren op alle doelen valt in de praktijk niet mee. Maar met een gemiddeld RE-gehalte van 154 g RE/kg ds is het doel van minder dan 155 g RE/kg ds in 2021 in ieder geval gelukt.
Nationale stikstofdoelen
In het kader van de nationale stikstofdoelen heeft de overheid een overeenkomst met verschillende sectorpartijen gesloten. Het doel is om in 2025 het gemiddelde ruw eiwitgehalte in het rantsoen van de totale melkveestapel verlaagd te hebben naar 160 g RE / kg ds. Dit betreft RE-totaal, dus inclusief ammoniakfractie.
Bovendien gaat het om de gehele veestapel, melkkoeien, pinken en kalveren samen. Een ambitieus doel, zeker als we weten dat het gemiddelde RE-niveau in 2019 nog op 167 g RE / kg ds lag. Dit betreft ruw eiwit totaal (dus inclusief de ammoniakfractie) in het rantsoen voor melkkoeien, pinken en kalveren.
RE-gehalte in het rantsoen van Koeien & Kansen bedrijven
Het project Koeien & Kansen is ambitieus van start gegaan met deze doelstelling. De veehouders in het project hebben vanaf 2020 een doel van maximaal 155 g RE / kg ds in hun melkveerantsoen gesteld. In figuur 1 zijn de resultaten voor het RE-gehalte in het rantsoen van de 15 Koeien & Kansen bedrijven (inclusief De Marke) te zien voor 2020 en 2021. Er is behoorlijk wat variatie aanwezig tussen de bedrijven, maar in het algemeen zien we een flinke dalende beweging van 2020 naar 2021.
Aanpassingen om RE-gehalte te verlagen
In 2020 was het gemiddeld RE-gehalte op de bedrijven al vrij laag, maar gemiddeld nog wel hoger dan de 155. Het gemiddelde lag toen net iets onder de 160. In 2021 zijn de resultaten van 2020 geanalyseerd en hebben de onderzoekers, adviseurs en veehouder besproken hoe ze nog minder RE in het rantsoen kunnen realiseren. Dit hebben ze gerealiseerd door voedermiddelen te kiezen met minder eiwit en door kritisch te zijn op de voeding van de jongveetak. Daarnaast leverde de oogst van de graskuil in 2021 hier ook een positieve bijdrage aan, aangezien deze over het algemeen vrij eiwitarm was.
De beide veenbedrijven (3 en 5) slaagden er net niet in om 155 RE te realiseren, hoewel ze toch ruim onder de 160 bleven. De veenbedrijven konden veel weidegang toepassen, maar met name in het najaar was het lastig om laag RE vast te houden op deze bedrijven.
Het extensieve weidebedrijf in Friesland (7) slaagde er wel in om net onder de 155 uit te komen, ook al was het RE-gehalte in 2020 wel behoorlijk hoog. Met extra aandacht voor de voeding van het jongvee en een aanpassing van het krachtvoer naast het vele verse gras uit weidegang en zomerstalvoedering hebben zij dit resultaat behaald.
Uitdaging om lage RE-gehalte te behouden
De meeste bedrijven op klei en zandgrond slaagden er in om hun RE-gehalte van het rantsoen te verlagen en onder de 155 uit te komen. Bij een paar ondernemers daalde melkproductie tijden hun zoektocht naar minder RE. Het is een uitdaging om dit lage RE-gehalte van het rantsoen in 2022 vast te houden, en dan zonder gevolgen voor de melkproductie en diergezondheid. Er zal dan extra aandacht zijn voor de eiwitkwaliteit van de graskuilen, bijvoorbeeld via DVE en OEB zodat het eiwit goed benut kan worden.
Bron: Verantwoorde Veehouderij