De kwaliteit van het ruwvoer bepaalt voor een belangrijk deel de methaanemissie. NDF is bij graskuil de indicator voor methaanemissie en bij maiskuil is dat NDF en zetmeel samen. De Koeien & Kansen bedrijven laten grote verschillen zien in NDF en zetmeel bij de gras- en maiskuilen. Dus ook variatie in de emissiefactoren (EF) voor methaan.
Binnen het project Koeien & Kansen is voor de deelnemers in 2021 van elke voerpartij een emissiefactor voor methaan berekend. Bij graskuil is het NDF-gehalte de bepalende factor en bij mais is dat zowel het NDF- als het zetmeelgehalte. In figuur 1 staan de methaanemissiefactor en het NDF gehalte van alle graskuilen en partijen grasbalen van deelnemers. De laat geoogste eerste snede en de zomerkuilen hebben een hoge NDF en daardoor ook een hoge emissiefactor. Bij de najaarskuilen zijn deze beide een stuk lager. Omdat de hoeveelheden van de voorjaarskuilen veel groter zijn dan de zomer- en najaarskuilen hebben de voorjaarskuilen de grootste invloed op de gemiddelde emissiefactor van de graskuilen.
De spreiding tussen de kuilgraspartijen is groot. De kuilen die rond 1 juni zijn aangelegd variëren in NDF tussen 425 en 615 gr/kg ds.
Maiskuil met veel zetmeel gunstig voor EF
Figuur 2 laat het zetmeelgehalte van de snijmaïskuilen zien. De eerste maïs is op 20 september geoogst en heeft een zetmeel gehalte van 384 gr/kg ds. Dit gehalte is gelijk aan het gehalte van de laatst geoogste partij (10 november). Uit de figuur blijkt heel duidelijk dat de oogstdatum niet bepalend is voor het zetmeelgehalte. Er is in september maïs geoogst met bijna 400 gr zetmeel en in oktober maïs die 350 gr zetmeel heeft. Zaaidatum, maïsras, weersgesteldheid, bodemomstandigheden een oogstdatum zijn mede bepalend voor het zetmeelgehalte in snijmais.
Het is dus de vraag wanneer stopt de plant met zetmeel vastleggen. Tot dat moment zal later oogsten mogelijk tot een hoger zetmeelgehalte leiden. Het zetmeelgehalte blijkt bepalend voor de emissiefactor voor methaan. Een kuil met veel zetmeel geeft in de regel een lage emissiefactor. Verder is bekend dat het NDF-gehalte van snijmais ook invloed heeft op de emissiefactor voor methaan. Over het algemeen leidt een toename van NDF tot een vergelijkbare afname van zetmeel. Het NDF-gehalte in snijmais varieert van 300 tot bijna 450 g/kg ds. De variatie is minder groot dan bij graskuil, maar zeker aanwezig tussen de verschillende bedrijven.
Figuur 3 laat de variatie zien in de methaanemissiefactor voor snijmais zien. De methaanemissiefactor van de maïskuilen bij 40 procent maïs in het ruwvoerrantsoen varieert van 13,5 tot 23,5. De variatie is aanzienlijk.
Bedrijfsniveau
Gewogen gemiddeld is de methaanemissiefactor van kuilgras in 2021 20,6 per bedrijf en varieert deze tussen bedrijven van 19,4 tot 21,5, zie ook tabel 1. Bij snijmaïs is deze emissiefactor per bedrijf gemiddeld 17,4 en varieert deze tussen bedrijven van 14,9 tot 20,2. De variatie tussen bedrijven is bij snijmaïs hoger dan bij kuilgras. Omdat in de meeste rantsoenen het aandeel kuilgras groter is dan snijmaïs is sturen op NDF in kuilgras niet minder belangrijk dan sturen op zetmeel in snijmaïs.
Variatie van ruwvoer biedt mogelijkheden
Bovenstaande gegevens laten zien dat er grote verschillen zitten tussen gras- en maiskuilen. De variatie is aanzienlijk. De variatie tussen bedrijven is lager dan de variatie die alle afzonderlijke kuilen laten zien. Dit betekent dat er ook invloeden van het seizoen en periode in het jaar zijn. Als Nederlandse melkveehouders er in slagen om vooral gras- en maiskuilen te ‘maken’ en te voeren met lage emissiefactoren, dan kan de methaanemissie van de Nederlandse melkveestapel ook omlaag. Het project Koeien & Kansen gaat de komende periode aandacht vestigen op methaanemissiefactoren van het ruwvoer en proberen te ontdekken hoe ruwvoer geoogst kan worden die leidt tot een lagere methaanemissie.
Bron: Koeien & Kansen