Melkveehouders zullen niet in de rij staan voor deelname aan de landelijke bedrijfsbeëindigingsregeling LBV. Tenminste, dat verwacht Wageningen University & Research (WUR) die onderzoek deed naar de aantrekkelijkheid om deel te nemen aan de LBV.
De centrale vraag van het onderzoek is in hoeverre het interessant is voor bedrijven om deel te nemen als naast volledige vergoeding van de waarde van de productierechten 65% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van stallen wordt vergoed. De studie is een eerste verkenning voor LNV. Het ministerie werkt momenteel aan de voorwaarden voor de regeling.
Geleidelijk stoppen
Melkveehouders die stoppen omdat ze geen opvolger hebben, stoppen vaak geleidelijk. Wanneer ze stoppen met melken is de fosfaatrechten (deels) verkocht en het land (grotendeels) aangehouden. Geleidelijk stoppen op de locatie zelf is in de regeling naar verwachting niet mogelijk. Jannes Jansen, specialist van de LBV-regeling bij DLV Advies, ziet grote verschillen tussen melkveehouders. “Veehouders die in gedachten hadden om geleidelijk te stoppen kunnen door de regeling anders besluiten. Ook zijn er andere beweegredenen die meespelen. Onder andere de fiscale gevolgen bij bedrijfsbeëindiging ten opzichte van afbouwen.”
Meer te kiezen bij goede grondpositie
Voor bedrijven die overwegen te stoppen vanwege financiële redenen, verwacht de WUR met name interesse bij bedrijven met veel pachtgronden. Dit omdat bij bedrijven met een goede eigen grondpositie de schuldensituatie na beëindiging van het bedrijf over het algemeen geen knelpunt is omdat ze hun grond kunnen verkopen. “Voor bedrijven met eigen grond is het over het algemeen niet moeilijk om te stoppen. Zij kunnen altijd een deel van hun grond verkopen. Zij hebben dus meer keuzevrijheid in aan wie en hoe zij hun bedrijf verkopen,” aldus Jannes. “Voor pachtbedrijven die alleen hun gebouwen te verkopen hebben kan de regeling aantrekkelijk zijn omdat de 65% van de gecorrigeerde vervangingswaarde uit de regeling vaak een hoger bedrag oplevert dan op de vrije markt gegeven zou worden.”
Oudere gebouwen aantrekkelijker in LBV
De leeftijd van de gebouwen speelt ook een rol bij de aantrekkelijkheid voor de regeling. Bedrijven met up-to-date gebouwen (bijvoorbeeld MDV) met een redelijke omvang zullen de afweging maken tussen de regeling en het verkopen aan een andere ondernemer die bijvoorbeeld op zoek is naar een tweede locatie, zo concluderen de WUR-onderzoekers. Ook hier spelen meerdere factoren een rol volgens Jannes; “Een bedrijf dat zeer dicht bij een N2000-gebied ligt zal minder aantrekkelijk zijn voor een verplaatser of ondernemer die op zoek is naar een tweede locatie.
Mochten er bij deelname aan de regeling ook beperkingen komen op de gronden nabij de N2000-gebieden dan zal dit negatief werken op de bereidheid van melkveehouders om deel te nemen aan de regeling. De ene ondernemer zal er ook meer tegenop zien om de grond nog los te verkopen dan de ander. En wanneer er meerdere ondernemers uit een zelfde gebied meedoen aan de regeling en hun grond te koop aanbieden, kan dit ook gevolgen hebben voor de verkoopbaarheid van grond in dat gebied.”
Bron: DLV