In deze melkveevisie heb je inmiddels gelezen over marktontwikkelingen en export. Beide en andere wereldwijde ontwikkelingen hebben invloed op de opbrengst- en kostprijs van melk. Beschikbaarheid van personeel, hogere voerkosten en kosten van grond.
Daarnaast zijn er uitdagingen op het gebied van klimaat, milieu en nieuwe regelgeving. Deze uitdagingen hebben ook weer kansen in zich voor de ondernemende melkveehouder. Geen enkele strategie is de beste, maar het is belangrijk om na te gaan welke het beste is voor jou als ondernemer en past bij je bedrijf. Lees de laatste cijfers, trends en ontwikkelingen in deze update.
Ontwikkelingen in internationale verdienmodellen
De drie belangrijkste exporterende zuivelregio’s – de Verenigde Staten (VS), Nieuw-Zeeland en Europa – laten zich moeilijk één-op-één vergelijken met elkaar vanwege verschillende productiesystemen en valutaverschillen. Toch is het relevant om te kijken naar de ontwikkelingen van de melk- en kostprijzen in de afgelopen jaren en naar de belangrijkste componenten die de komende jaren zullen veranderen.
Verenigde Staten: arbeid en voerkosten
In de VS is de beschikbaarheid van arbeid de laatste jaren een grote uitdaging geworden. Arbeiders werkzaam op Amerikaanse melkveebedrijven komen veelal uit Mexico, waar de geboortecijfers teruglopen en ook steeds minder mensen opgroeien op een boerderij. Werken op een boerderij is hierdoor minder vanzelfsprekend. Daarnaast zorgt de aanscherping van de Mexicaans/Amerikaanse grenscontrole ervoor dat het voor Mexicanen minder makkelijk is om in de VS te gaan werken. Ook binnen de VS zijn de verschillen op het gebied van arbeid groot. Zo kent de staat Californië eigen arbeidswetten, waarbij overuren uitbetaald dienen te worden. Dit resulteert in relatief dure arbeid op het boerenerf. Uitdagingen op het gebied van arbeid zorgen in de VS voor een versnelde adaptatie van automatische melksystemen.
Ook voerkosten en het afdekken van risico’s zijn de afgelopen jaren een belangrijk item geworden. Inmiddels kent de VS een variëteit aan verzekeringsprogramma’s, voornamelijk voor het afdekken van risico’s van marktontwikkelingen. Grote, professionele melkveebedrijven zijn goed verzekerd, waardoor ze de hogere voerkosten beter kunnen managen. Gevolg van de stijgende productiekosten is consolidatie van bedrijven. Deze beweging is al enige jaren aan de gang en blijft doorgaan, vanwege de lagere kosten per eenheid op grotere bedrijven van meer dan 5000 melkkoeien. Kleinere bedrijven in het oosten en westen van de VS stoppen en in het (mid)westen vindt consolidatie plaats. Kleinschalige bedrijven hebben een premie op het melkgeld of differentiatie nodig, door middel van andere bedrijfsactiviteiten. Zo kunnen ze nog een inkomen uit het bedrijf halen.
Nieuw-Zeeland: stijgende voer- en transportkosten
De productiekosten zijn in Nieuw-Zeeland de afgelopen tien jaar gestegen, net als de melkprijs. Bedrijfskosten zijn harder opgelopen dan de overige kosten en lijken met de melkprijs mee te bewegen. De flexibiliteit van bedrijfskosten is belangrijk, omdat het een buffer bevat voor snelle dalingen van de melkprijs en de melkveehouder hierop kan sturen. Voerkosten, arbeidskosten, fokkerijkosten en algemene kosten als verzekeringen en rentekosten zijn de afgelopen tien jaar toegenomen, terwijl de kosten voor kunstmest daalden. Vanaf het huidige seizoen verandert dit: door hoge marktprijzen én importkosten stijgen de kosten voor kunstmest aanzienlijk.
Vooruitkijkend verwacht Rabobank stijgende kosten en een meer volatiele melkprijs. Melkveehouders zullen snel moeten kunnen reageren op veranderende omstandigheden. Ook komen klimaat- en milieuthema’s steeds vaker op de agenda in Nieuw-Zeeland. Zo heeft de overheid een programma ontwikkeld waarbij melkveehouders bomen kunnen aanplanten, waar een vergoeding voor de opslag van CO₂ tegenover staat.
Europa
Op basis van EDF-data (European Dairy Farmers) zijn de volgende ontwikkelingen te zien.
- Verschillen tussen landen zijn groot. Zo zien we in Ierland en Denemarken nog ruimte tussen de melkprijs en break-even prijs, terwijl dit in Duitsland, Frankrijk en Nederland zeer beperkt is (2019/2020);
- Marges variëren sterk. Zo waren de marges van 2019/2020 goed in Ierland, Italië en Denemarken en slechter voor Duitse en Nederlandse melkveehouders;
- Opbrengsten uit melk zijn de afgelopen vier jaar verslechterd in België, Ierland en Denemarken;
- Verschillen in de gemiddelde melkprijs nemen toe;
- Melkproductie neemt toe en is het hardst gestegen in België en Finland. De inputkosten zijn stabiel maar liggen op hoog niveau;
- Uitgaven aan voer zijn hoog, met name voor melkveehouders in Denemarken, Duitsland, Spanje en Frankrijk;
- De afgelopen vier jaar zijn vooral in Nederland, Duitsland, Tsjechië en het VK de (input)kosten gestegen;
- De hogere melkproductie per koe zorgt voor een lagere kostprijs per kilogram melk; de afgelopen vier jaar was dit voornamelijk te zien in België en Finland. In Nederland en Duitsland was deze periode de kostprijs juist op een blijvend hoog niveau.
Wereldwijd hebben melkveehouders te maken met uitdagingen die kostenverhogend werken. Sommige uitdagingen vormen een gemeenschappelijke deler, andere uitdagingen spelen juist regionaal. Om een gezonde marge te realiseren, moeten ook melkveehouders in de VS, Nieuw-Zeeland of Ierland hun best blijven doen. Hoewel de kostprijs in Nederland de afgelopen jaren een stijgt, verwacht Rabobank niet dat de sector ongemerkt ingehaald wordt door melkveehouders uit het buitenland.
Verdienmodellen: Ontwikkeling in Nederland
Voor een gezond verdienmodel heeft de Nederlandse melkveehouder een marge nodig van minimaal € 0,03 per 100 kilogram melk. Deze marge dient voor buffervorming en geeft de mogelijkheid om het bedrijf continu te blijven doorontwikkelen. De rentegevoeligheid mogen we hierbij ook zeker niet vergeten. Dit is de mate waarin de rente gevoelig is voor verandering. Rabobank vindt het belangrijk dat ondernemers risico op een stijging van de rente meenemen in toekomstplannen.
Naast de buffervorming spelen er ook ontwikkelingen buiten het boerenerf die de komende jaren impact zullen hebben, zowel op de bedrijfsvoering als op de financiële resultaten. Het gaat onder andere om de thema’s klimaat, milieu en biodiversiteit, maar ook om de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en de nitraatrichtlijnen (derogatie). Het zijn allemaal ontwikkelingen die kostenverhogend kunnen zijn voor de melkveehouder. Rabobank vindt het een maatschappelijke verantwoordelijkheid dat ondernemers een compensatie mogen verwachten in deze transitie. Denk aan een vergoeding voor het onderhoud van het landschap, vergroting van de biodiversiteit of CO₂-credits via de Carbon Bank.
Rentabiliteitsontwikkeling van de afgelopen jaren is weergegeven in figuur 2. De figuur laat zien dat de rentabiliteit in de Nederlandse melkveehouderij over het algemeen te krap is. De afgelopen zes jaar werd alleen in 2017 een gemiddelde marge boven de 3 cent behaald (€ 0,057 per 100 kilogram melk). Met de uitdagingen die de komende jaren op het boerenerf af zullen komen, is het belangrijk om een goed inzicht te hebben in de eigen margeontwikkeling.
Verschillen tussen 25 procent hoogste marge en overige groep
In een analyse van bij ons beschikbare gegevens heeft de Rabobank de 25 procent melkveehouders met de hoogste marges vergeleken met de overige melkveehouders. Het gaat om gegevens over de jaren 2018 tot en met 2020. Hieruit blijkt dat er nagenoeg geen verschillen zijn tussen de bedrijfsgegevens (zie figuur 3). De groep met de 25 procent hoogste marge heeft iets meer landbouwgrond (extensiever), maar het gaat om een beperkt verschil. Bij de financiële gegevens zijn er wel duidelijke verschillen tussen de groepen te zien (zie figuur 4). De 25 procent melkveebedrijven met de hoogste marge scoren op vrijwel alle onderdelen beter dan de overige groep. De verschillen in melkprijs, voerkosten en overige opbrengsten zijn het meest in het oog springend. Hoewel dit niet nieuw is, ziet de Rabobank nu ook dat voor veel melkveehouders nog winst te behalen valt met goed management en technisch resultaat.
Risicobeheersing en -perceptie
Melkveehouders kijken bij investeringen vaak meer naar liquiditeit en actuele rentekosten dan de gemiddelde rente en aflossing. Hierdoor worden soms aankopen van waardevaste kapitaalintensieve goederen met relatief lage lasten doorberekend, terwijl het rendement niet altijd hoog is. Daarnaast houden ondernemers rekening met waardestijgingen. Het kan een valkuil zijn dit op voorhand te doen. Een lage rente, geen aflossingen rekenen en op voorhand uitgaan van waardevastheid wil soms tot opportunistische beslissingen leiden.
Momenteel bekijkt Rabobank met andere partijen als overheid en terrein beherende organisaties de mogelijkheden voor een grondfonds. Er zijn vier uitdagingen met betrekking tot grond: de betaalbaarheid, beschikbaarheid, verkaveling en beheersfunctie. Door een grondfonds in te zetten, kunnen melkveehouders die niet de financiële mogelijkheid hebben om grond in eigendom te verkrijgen, wél beschikbaarheid van grond verwerven.
Strategische keuze en consistentie bepalend voor succes
Er is steeds meer variatie ontstaan in activiteiten op het boerenbedrijf. Verdienmodellen worden steeds vaker gekoppeld aan de competenties van de ondernemer(s). De Rabobank ziet drie soorten verdienmodellen ontstaan:
1. Zelfverwaarder
Naast de productie van zuivel, wordt men zelf actief in het verwaarden ervan met een eigen productconcept, verkoop vanaf de boerderij (huisverkoop) en/of zelf relaties ontwikkelen met afnemers zoals retail en/of online verkoop. Dit verdienmodel is zeker niet toepasbaar op alle melkveebedrijven en voor alle melk die jaarlijks in Nederland wordt geproduceerd. Concepten, huisverkoop of niches vormen vaak een beperkt deel van het totale melkvolume op een bedrijf.
2. Verbreder
Niet alleen productie van zuivel, maar een verbreding naar activiteiten buiten de landbouw. Bijvoorbeeld op het gebied van natuurontwikkeling, waterbeheer, toerisme, een zorgboerderij of productie van duurzame energie. De Rabobank ziet dat het rendement op melkveebedrijven verbreedt. Extra inkomsten uit andere takken van sport kunnen de verduurzaming aanjagen maar ook het verdienmodel onder het bedrijf verbreden. Wel is het belangrijk dat benodigde ondernemerscapaciteiten aanwezig zijn om van een nieuwe tak een succes te maken.
3. Productspecialist
Men legt zich toe op een zo efficiënt mogelijke productie van zuivel en andere activiteiten worden vrijwel volledig uitbesteed. Een passende kostprijs is essentieel. In de opbrengstprijs kunnen desondanks grote verschillen zitten door deelname aan concepten, bijvoorbeeld weidegang, ‘On the way to Planet Proof’ of ‘Beter voor Koe, Natuur en Boer’. Bij een hogere opbrengstprijs door deze concepten blijft het belangrijk de kosten goed te managen: alleen bij een acceptabele marge is deelname aan een concept interessant. Schaalvergroting zal onderdeel blijven van deze strategie waarbij mogelijkheden van verwaarden van maatschappelijke diensten het rendement kunnen versterken.
De ene strategie is niet beter dan de andere, zolang de strategie maar goed aansluit bij ondernemer, bedrijfsopzet en omgeving. De variatie aan verdienmodellen geeft ondernemers meer keuzemogelijkheden. Dit biedt kansen voor onderscheidend ondernemerschap. Kies je ervoor te sleutelen aan de kostprijs of wil je juist de opbrengstprijs verhogen? Voor beide strategieën geldt dat consistent handelen erg belangrijk is. Zo passen een hoge kostprijs en stalmelk niet goed bij elkaar. Andersom komen ze ook praktijkvoorbeelden tegen waarbij bedrijven wel toegevoegde waarde leveren, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid, maar dit niet weten te verwaarden. Zo kunnen duurzaamheidsclaims niet bij alle melkverwerkers even goed worden omgezet in een hogere opbrengstprijs.
Biologische melk: hogere melkprijs nodig voor inkomen
Rabobank is de grootste financier in de biologische melkveehouderij. De Rabobank ziet de biologische markt als een groeimarkt die past in de trend naar meer milieubewust consumeren. Toch hebben ze het over een nichemarkt: Nederland heeft momenteel slechts drie procent gecertificeerde biologische melkveebedrijven. Om biologische melk (goed) te kunnen blijven positioneren in de markt is sturing van het aanbod noodzakelijk en hiermee een relatief beperkt marktaandeel te verklaren.
Omschakelen naar biologisch produceren is vaak niet het antwoord voor bedrijven met bestaande financiële uitdagingen. Een goede voorbereiding is dan ook geen overbodige luxe. Nog belangrijker is het dat het bedrijf voor omschakeling al in de buurt komt van de voorwaarden voor biologisch produceren. Als er fors geëxtensiveerd moet worden (verkoop van vee of aankoop van land) of als de melkproductie per koe fors naar beneden moet, wordt de (financiële) opgave vaak te groot. Daarentegen laat biologische melk door de jaren heen een stabieler prijsbeeld zien vergeleken met gangbare melk (zie figuur 3). De schaarste en toegevoegde waarde zorgt voor een prijspremium, ook al lijkt deze wat onder druk te staan.
Naast de melkprijs staat ook de marge de laatste jaren wat meer onder druk. Een meerprijs op de melk is in veel gevallen broodnodig. Dit komt doordat biologische melkveebedrijven gemiddeld kleiner in omvang zijn dan het gemiddelde gangbare melkveebedrijf. Hierdoor is per kilogram melk meer marge nodig om een (gezins)inkomen te halen uit het bedrijf. Bij biologische melkveebedrijven is er een bovengemiddeld financieringsniveau te zien, veelal veroorzaakt door een gelijkmatige groei in grond en dieren, wat leidt tot een hogere financieringsdruk per kilogram melk. De hogere opbrengsten worden dus veelal tenietgedaan door hogere kosten. Hierdoor is het verschil in de marge tussen biologisch en gangbaar relatief beperkt.
Bron: Rabobank