Om de beschreven groeipotentie te kunnen benutten en in de wereldwijde agritech-revolutie dus een rol van betekenis te spelen, is het voor bedrijven, overheden en kennisinstellingen van belang het hoofd te bieden aan een aantal knelpunten dat illustratief is voor een nog jonge sector.
Knelpunt: wetgeving
Het eerste knelpunt betreft zowel Nederlandse als Europese wetgeving. Deze werkt beklemmend voor het gebruik van robots in de thuismarkt. Dit treft vooral veldrobots. Wanneer deze in open teelten actief zijn, wordt doorgaans vereist dat hierop continu toezicht wordt gehouden. Voor bedrijven in de akkerbouw of veehouderij is het voordeel van een robot echter direct tenietgedaan wanneer deze continu toezicht nodig heeft. Dat is tevens een concurrentienadeel, want in Australië, VS en Japan zijn autonome tractoren zonder toezicht wel wettelijk toegestaan.
De Nederlandse boomgaardspuitenfabrikant H.S.S. is een voorbeeld van een bedrijf dat werd beperkt door wetgeving. De onderneming onderzoekt nieuwe en duurzame technieken, maar loopt tegen regels omtrent de dosering aan.
Evaluatie en eventueel aanpassing van wetgeving is in diverse hoeken van de agritech-markt van belang. Voor zakelijke gebruik van drones is een vergunning vereist. Daarbij hangt de maximaal toegestane afstand en vlieghoogte af van het gewicht van de drone. Voor drones gelden per eind dit jaar in Nederland de Europese regels.
Knelpunt: fragmentatie van kennis
De kennis die in Nederland in de nog jonge agritech-markt wordt opgedaan, komt nog te weinig terecht in ‘het veld’. Met name akkerbouwers en bollentelers ervaren dat experimenten en projecten nog vaak een eigen, afgekaderde strategie hebben.
Ook vanuit de machinefabrikanten wordt dit herkend. “Het is van belang dat de versnippering die bestaat in experimenten en onderzoeken worden omgezet in een strategische aanpak”. Dat stelt directeur Marcel van Haren van GMV, branchevereniging voor machinefabrikanten die de agrifood-sector als afzetmarkt hebben. Tussen onderzoekers, bedrijven en gebruikers bestaat nog onvoldoende uitwisseling van kennis, ondanks dat er meerdere interessante samenwerkingen zijn.
Clustering kennis idealiter gekoppeld aan opleiding over werken met robots en data.
“Het is van belang om meer verbinding te gaan leggen met het bedrijfsleven”, meent De Vlieg van TU Eindhoven, die kansen ziet. “We werken nog teveel in silo’s.” Zo is het bijvoorbeeld van belang dat medewerkers in de agrarische sector en nieuwe studenten worden opgeleid om agritech in de praktijk te kunnen toepassen. Het inzetten van robots en sensoren en het toepassen van data-analyse vereisen namelijk een andere manier van werken. En wanneer de thuismarkt goed functioneert, hebben fabrikanten daar in hun export profijt van.
Van Haren (GMV) herkent dit beeld. “Bedrijfsleven en kennisinstellingen zijn onvoldoende in staat om samenwerking om te zetten in een goed businessmodel. Zeker binnen een complex domein als agrarische robots”, stelt hij.
Dataprotocollen van belang
Fragmentatie van kennis betekent ook fragmentatie van data. Door de inzet van robots, sensoren en software worden veel meer gegevens verzameld dan voorheen. Maar het delen hiervan met branchegenoten is een heet hangijzer. Niemand wil immers essentiële bedrijfsinformatie aan de concurrentie prijsgeven. Een gemiste kans. “Om verder te innoveren, zijn data en het uitwisselen ervan essentieel”, aldus De Vlieg.
Het is daarom van belang dat dataprotocollen worden opgesteld die als uitgangspunt hebben dat de agrariër eigenaar blijft van de data, maar deze met behoud van veiligheid en privacy toch kan delen. Hier wordt inmiddels aan gewerkt; diverse Europese partijen hebben een ‘Code of Conduct’ voor het delen van agrarische data ondertekend. Binnen Nederland zijn onder meer de provincie Noord-Brabant, de gemeente Den Bosch en de universiteiten van Tilburg en Eindhoven bezig een structuur op te zetten onder de noemer JADS. Andere binnenlandse voorbeelden zijn JoinData, een initiatief van onder meer Agrifirm, FrieslandCampina, CRV, Rabo Frontier Ventures en LTO Nederland, en Glas 4.0 binnen de glastuinbouw.
Knelpunt: Betere toegang tot subsidies en privaat kapitaal
Een ander knelpunt voor Nederlandse partijen is de toegang tot kapitaal en subsidies die noodzakelijk zijn om de ontwikkeling van robots te kunnen opschalen. Agritechbedrijven voelen zich te weinig ondersteund door innovatieprogramma’s, onderschrijft Van Haren (GMV). “Veel subsidies gaan naar langer lopende projecten, maar bedrijven moeten op korte termijn in kleinere stappen innoveren”, stelt hij. “Daar is bij het verstrekken van subsidies onvoldoende aandacht voor.”
Ook bij toegang tot subsidies speelt fragmentatie een rol, stelt Pekkeriet van de WUR. Hij is betrokken bij het Europese Horizon 2020-project, waarbinnen EU-subsidies aan onder meer agritech-fabrikanten worden verstrekt. “De validatie van projecten is doorgaans beperkt doordat er ongeveer zestig Europese separate precisielandbouwprojecten zijn die los van elkaar staan”
Durfkapitaal niet ruim beschikbaar
Ook privaat geld is niet breed voorradig, zegt Pekkeriet. “Zelfs al hebben we bij de WUR innovatiecentra van grote fabrikanten als Kubota, Lely en CLAAS aan ons weten te binden, nog steeds is het moeilijk om dit met voldoende privaat geld te financieren.” Hierbij speelt een rol dat Nederland geen cultuur heeft waarin durfkapitaal zeer ruim beschikbaar wordt gesteld. Deze bestaat wel in een aantal andere agritech-regio’s zoals Californië. Dit heeft ook tot gevolg dat start-ups in Nederland veel tijd kwijt zijn aan het aantrekken van kapitaal. “Je komt aan ondernemen bijna niet toe”, zegt oprichter Martijn Lukaart van onkruidrobotproducent Odd.bot.
Dergelijke culturele verschillen zullen blijven bestaan. Toch kunnen bedrijven, in samenwerking met overheden en kennisinstellingen, de kans op het aantrekken van kapitaal vergroten. Hierbij is samenwerking tussen bedrijven, overheden en kennisinstellingen cruciaal. Pekkeriet noemt RoboCrops in Naaldwijk als een voorbeeld van een kleinschalig demonstratieproject dat de potentie van de robots aantoont.
“Ook ons innovatieproject Boerderij van de Toekomst in Lelystad valt in die categorie, maar we hebben de financiering nog niet voor elkaar. Ik vind in dit geval dat tractorfabrikanten meer op moeten staan. Ze tonen nu het concept maar bouwen het niet echt.” In onder meer het VK (HandsFreeHectare), Frankrijk (Challenge Centénol), Oostenrijk (Innovation Farm) zijn andere voorbeelden van dergelijke projecten te vinden.
Verdienmodel
Wanneer partijen in de agritech-markt er gezamenlijk in slagen om de bovenstaande knelpunten het hoofd te bieden, wordt het goedkoper om robots te ontwikkelen. En voor agrarische bedrijven, die doorgaans lage winstmarges maken, wordt het dan vanzelf aantrekkelijker om hierin te investeren. Ofwel: het verdienmodel wordt aanzienlijk sterker wanneer de knelpunten rondom wetgeving, toegang tot kapitaal en fragmentatie van kennis worden verholpen.
Inzet van korte ketens kan business case versterken.
Een relatief eenvoudige slag die kan worden gemaakt bij het ondervangen van de meeste knelpunten, is het organiseren van ‘korte ketens’ waarin agrariërs door de machinemakers meer worden betrokken bij het proces van ontwikkeling. Binnen zo’n korte keten kan gemakkelijker informatie worden uitgewisseld en samen worden geïnvesteerd door alle betrokken partijen.
Grote thuismarkt
Nederlandse fabrikanten hebben hier bovendien een belangrijk competitief voordeel: de robotfabrikanten hebben een grote thuismarkt in onder meer de (melk)veehouderij, vleesverwerking, glastuinbouw, champignonteelt, fruitteelt, pootgoedteelt en bloembollenteelt. Dat betekent dat partijen elkaar relatief makkelijk kunnen vinden en dat met diverse typen robots kan worden geëxperimenteerd in een korte keten.
“Wanneer een innovatie in een korte keten succesvol blijkt, volgen de grotere investeringen door de agrariërs vanzelf. Dat biedt vervolgens een springplank voor Nederlandse machinefabrikanten om hun innovaties te exporteren”, aldus De Vlieg. Die drempel van de investering kan bovendien omlaag worden gebracht met veelvuldige inzet van as-a-service modellen, waarbij de gebruiker geen eigenaar wordt maar betaalt voor het gebruik.