In de VS zit opvallend meer zetmeel, afkomstig van maisproducten, in het melkveerantsoen. Toch bestaan er volgens onderzoeker Luiz Ferraretto weinig studies over de rol van zetmeel in het Amerikaans melkveerantsoen. Hijzelf besteedt er wel veel onderzoek aan.
Met zijn Department Animal Science bekleedt de University of Florida de zesde plaats op de academische wereldlijst voor landbouw. Het is ook altijd interessant wat verder in de wereld te kijken, te vergelijken en daarbij de gepaste vragen te stellen. Vandaar ons gesprek met Luiz Ferraretto.
Hoge zetmeelgehaltes in de VS
In de VS is het percentage zetmeel in het melkveerantsoen aanmerkelijk hoger dan bij ons. Volgens Luiz Ferraretto bedraagt dat gemiddeld 25 à 30 procent. Bij ons geeft Leen Vandaele van ILVO aan dat zeker voor melkrobotbedrijven het zetmeelgehalte in de rantsoenen eerder rond de 18 procent ligt.
Koeien wat luier
Hogere zetmeelgehaltes zou de koeien wat luier maken waardoor ze minder frequent naar de melkrobot gaan. “Bovendien blijven wij ook waakzaam bij heel hoge (bestendige) zetmeelgehalten voor de darmgezondheid”, zegt ze. In de VS wordt in de grootschalige melkveehouderij weinig met robots gewerkt omdat men kan beschikken over goedkope arbeidskrachten.
Uiteraard zijn er in de VS grote regionale verschillen, zegt ook Ferraretto. De beschikbaarheid van mais – vergeleken met die van tarwe en gerst – is één van de belangrijke redenen van het hoge zetmeelgehalte. “In de pens is de afbreekbaarheid van zetmeel uit tarwe en gerst ook sneller dan die van mais. Daarom zal in regio’s met veel tarwe en gerst een lager percentage zetmeel in het rantsoen zitten om pensverzuring te vermijden”, aldus Ferraretto.
Verschillen in Europees zetmeelpercentage
Ook in Europa zijn er verschillen in zetmeelpercentage. Zo stelde Eddy Decaesteker van Inagro in het kader van het Interreg-project Protecow vast dat in Noord-Frankrijk meer mais in het rantsoen wordt gestopt dan in onze regionen. Wij voeren meer kuilgras en ook meer krachtvoer. Maar in andere Franse regio’s, waar de grasbeschikbaarheid hoog is, zal dat weer anders zijn.
“Ook het gebruik van grondstoffen rijk aan suiker, die snel verteerbaar zijn in de pens, vraagt om vermindering van het zetmeelgehalte”, zegt Luiz Ferraretto.
Dorien Van Wesemael (ILVO): “In onze regio zijn mogelijke suikerrijke grondstoffen perspulp, voederbieten of eventueel ook graskuil.”
Haksellengte mais verschilt
Maiskuil heeft een hoog percentage bestendig zetmeel waardoor het risico op acidose kleiner is. Ferraretto ziet ook het verschil in de haksellengte van mais tussen de VS en Europa als een mogelijke oorzaak van verschil in zetmeelgehalte. In de VS is de haksellengte 19 tot 22 mm, in Europa soms 6 mm aldus Ferraretto. “De kortere haksellengte maakt de koe meer vatbaar voor acidose en daarom is een lager zetmeelgehalte wenselijk”, aldus Ferraretto. Bij ons is volgens Dorien Van Wesemael een haksellengte van ongeveer 10 mm gebruikelijk. “Het idee is dat een grotere haksellengte meer structuur geeft. Maar er is wel extra aandacht voor het vastrijden voor de bewaring/kuilkwaliteit om de grotere kans op broei te beperken”, aldus Van Wesemael.
Praktijkonderzoek melkveerantsoen
“Jaarlijks testen we nieuwe maisvariëteiten – 35 tot 40 nieuwe variëteiten per jaar op de kwaliteit van zetmeel en vezels”, zegt Ferraretto.
“We organiseren ook velddagen. Ons doel is nuttige informatie te geven, ook inzake het optimaliseren van de maiskuil.” Hoogproductieve melkkoeien hebben volgens Luiz rantsoenen nodig met een hoog energiegehalte om hun genetisch potentieel waar te maken. Mais is daarvoor in de VS de belangrijkste energiebron.
Sojaschroot, citruspulp, katoenzaad, en katoenschroot
In maiskorrels levert zetmeel 75 procent van de energiewaarde, in snijmais is dat 50 procent. De stijgende prijzen van mais in de VS de laatste jaren leiden volgens Ferraretto tot een vernieuwde interesse voor alternatieven. De aandacht gaat daarbij naar andere fermenteerbare koolhydraten (vezels en suikers) die gevoerd kunnen worden om aan hun energiebehoeften te voldoen via een rantsoen met een lager zetmeelgehalte. Luiz denkt hierbij aan de vervanging van een gedeelte van het maisgraan door bijproducten als sojaschroot, citruspulp, katoenzaad, en katoenschroot, bietenpulp en tarwezemelen, snijmaiskuil, en ingrediënten met een hoog suikergehalte zoals melasse, wei en sacharose. Deze alternatieven beïnvloeden ook de melkproductie.
Kuilmais optimaliseren
Belangrijk voor Luiz Ferraretto is ook het optimaliseren van het inkuilen en ook op dat vlak worden jaarlijks proeven gedaan en wordt, op basis daarvan, vanuit de universiteit advies gegeven aan de melkveehouders rekening houdend met de nieuwe maisvariëteiten en het aanwenden
van alternatieven voor zetmeel. “Het komt er uiteindelijk op aan de spijsvertering te verbeteren”, zegt Luiz.
Dit artikel is afkomstig uit het vakblad Melkveebedrijf. Verder lezen? Klik hier!