Uit de meest recent beschikbare resultaten van het Derogatiemeetnet van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid is gebleken dat de gemiddelde nitraatconcentratie in het uitspoelingswater in alle vier de Nederlandse grondsoortregio's onder de norm van 50 mg/l ligt. De verwachting is nu dat bij de voortzetting van derogatie conform de periode 2014-2017 de waterkwaliteit aan deze norm zal blijven voldoen. Dit blijkt uit een beoordeling van verschillende derogatie-opties die de Commissie Deskundigen Meststoffen (CDM) uitgevoerd heeft.
Beperking van derogatie leidt tot meer kunstmestaankoop en meer mestafvoer
Bijna 19.500 agrarische bedrijven hebben in 2017 derogatie aangevraagd. Derogatie (door EU toegestane afwijking van de gebruiksnorm dierlijke mest) is mogelijk mits er geen afbreuk gedaan wordt aan de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn. Op dit moment (voorjaar 2018) is er nog geen duidelijkheid voor het jaar 2018 over de derogatie. Verder zijn eventuele voorwaarden ook nog niet bekend terwijl de bedrijven met grasland nu aan de slag gaan met bemestingsplannen maken en op kort termijn de bemesting van de gewassen begint. Echter zal de gebruikelijke voorjaarsbemesting niet snel gaan leiden tot een bemesting boven de 170 kg stikstof/ha uit dierlijke mest. Dit is het maximum zonder derogatie. Welke ruimte er voor de dierlijke mest overblijft is nog onbekend.
Uit het Derogatiemeetnet is gebleken dat de langjarige gemiddelde bemesting circa 240 kg N/ha uit dierlijke mest bedraagt. Daarnaast bestaat nog circa een derde deel (ongeveer 125 kg N) van de totale gift uit kunstmest. Bij een lager toegestaan gebruik van dierlijke mest (in de situatie van geen of beperktere derogatie dan vroeger) zal het kunstmestgebruik gaan toenemen. De gebruiksnormen voor werkzame stikstof (dierlijke mest en kunstmest) zijn niet afhankelijk van wel of geen derogatie. Hierdoor blijft de totale stikstofbemestingsruimte onveranderd. Een lager toegestaan gebruik van dierlijke mest zal een hoger overschot aan dierlijke mest op de derogatiebedrijven gaan veroorzaken. Deze mest zal op een later moment in het jaar naar andere landbouwbedrijven getransporteerd moeten worden of naar be- of verwerkers van mest. De toenemende kosten voor aan de ene kant de aankoop van kunstmest en aan de andere kant de afvoer van dierlijke mest zal gaan leiden tot een daling van het economische resultaat van de bedrijven.
Beperking van derogatie kan dit seizoen leiden tot minder beweiding
Een ander gevolg van geen of een beperktere derogatie kan zijn dat door minder resterende ruimte voor dierlijke mest na de voorjaarsbemesting van 2018 de beweiding van melkvee verminderd moet gaan worden. Als ondernemers aannemen dat de derogatie er wel doorkomt en op basis daarvan hun vervolgsnede(n) met dierlijke mest bemesten zoals zij dat in eerdere jaren ook gedaan hebben, dan bestaat er het risico dat zij in het geval van geen of beperktere derogatie, later in het seizoen helemaal geen dierlijke mest meer mogen aanwenden. Dit geldt ook voor weidemest en dat zou betekenen dat men dan mogelijk over moet gaan op opstallen om de resterende mest in voorraad te krijgen. Dit moet vervolgens afgevoerd worden of het kan eventueel naar het volgende jaar worden meegenomen.
Bedrijven kiezen mogelijk minder voor derogatie met negatieve gevolgen voor waterkwaliteit
Het is ook mogelijk dat ondernemers dit jaar vanwege de onzekerheid niet voor derogatie kiezen. Men kan daarmee voor hun bedrijfsvoering zekerheid creëren. Echter kan dit tot gevolg hebben dat een deel van het totale areaal grasland wordt vervangen door mais omdat in dat geval niet aan de graslandeis van minimaal 80% voldaan hoeft te worden. Naar verwachting heeft dit een negatief effect op de waterkwaliteit. Dit komt omdat de uitspoeling van onder andere stikstof onder mais in het algemeen hoger is dan de uitspoeling hiervan onder grasland.
Wageningen Economic Research en RIVM werken op dit moment aan een analyse van de gegevens van 2016. In de zomer van 2018 wordt hiervan de rapportage verwacht.