Staatssecretaris Van Dam van Economische Zaken laat in een Kamerbrief weten de niet-melkleverende bedrijven in fosfaatreductieregeling te ontzien. De verantwoordelijkheid voor de te realiseren reductie van de fosfaatproductie ligt daardoor volledig bij melkproducerende bedrijven. De regeling zal op korte termijn hierop worden aangepast en daarbij, door de afvoer van dieren van melkproducerende bedrijven te monitoren, blijvend borgen dat het onderbrengen van dieren op niet-melkproducerende bedrijven wordt tegengegaan.
De Regeling fosfaatreductieplan 2017 stimuleert bedrijven het aantal GVE’s terug te brengen om zo een reductie van de fosfaatproductie te realiseren. Belangrijk aspect bij de invulling van de regeling was het voorkomen dat een vermindering van GVE’s op melkproducerende bedrijven zou worden gerealiseerd door deze dieren te verplaatsen naar bedrijven die niet onder de regeling vallen. Daardoor zou immers de fosfaatproductie in Nederland niet daadwerkelijk worden gereduceerd. Om het 'weglekeffect’ tegen te gaan, zijn twee mogelijkheden verkend, namelijk het monitoren van de afvoer van dieren van melkproducerende bedrijven en het onder de regeling brengen van de bedrijven waar deze dieren potentieel geplaatst kunnen worden, de niet-melkproducerende bedrijven.
Op voorstel van de betrokken sectorpartijen zijn ook niet-melkproducerende bedrijven, die (deels) groeien door aanvoer van runderen onder de reikwijdte van de regeling gebracht. Hierbij is verondersteld dat, met de keuze voor de referentiedatum 15 december 2016 waar deze voor de melkproducerende bedrijven ligt op 2 juli 2015, de gevolgen voor de niet-melkproducerende bedrijven beperkt zouden zijn.
Negatief effect
Na invoering van de regeling bleek dat er bij niet-melkproducerende bedrijven toch onbedoelde negatieve effecten optraden. Om onder andere deze bedrijven tegemoet te komen is de regeling gewijzigd. Die wijziging blijkt echter ontoereikend om alle onbedoelde negatieve effecten in voldoende mate weg te nemen. Van Dam heeft daarom, in overleg met de sector, besloten de regeling te beperken tot melkproducerende bedrijven. Aan niet-melkproducerende bedrijven zal dan ook geen geldsom worden opgelegd.
De Regeling voor melkproducerende bedrijven
Voor de melkproducerende bedrijven is bepalend hoeveel dieren (uitgedrukt in grootvee-eenheden (GVE)) zij op 2 juli 2015 en op 1 oktober 2016 op het bedrijf hadden. Wanneer een bedrijf na 2 juli 2015 is gegroeid, zal ten opzichte van het aantal dieren op 1 oktober 2016 een reductieopgave worden opgelegd. Voldoet een bedrijf aan de reductieopgave (de reductiedoelstelling in de eerste periode is 5%), dan betaalt het over de groei van GVE na 2 juli de zogenoemde solidariteitsheffing van € 56 per GVE per maand. Voldoet een bedrijf niet aan de reductieopgave, dan wordt een hogere geldsom opgelegd (€ 240 per GVE per maand).